Belgisch Staatsblad

Belgisch Staatsblad
Numac: 2022034343
Datum van publicatie: 2022-12-06


Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

7 NOVEMBER 2022. - Koninklijk besluit betreffende de voorschriften voor inrichtingen waar paardachtigen worden gehouden en de traceerbaarheid van paardachtigen



FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving"), deel IV en artikel 269 en zijn gedelegeerde handelingen en zijn uitvoeringshandelingen;
Gelet op de verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles), artikel 138;
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, artikel 15, 1°, laatst gewijzigd bij de wet van 12 juli 2022, artikel 17, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 12 juli 2022 en derde gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006, artikel 18 en artikel 29 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001;

Gelet op de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, artikel 4, laatst gewijzigd bij de wet 19 maart 2014;

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, §§ 1, 2, 3, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 en de wet van 13 april 2019, §§ 5, eerste lid, en 6 gewijzigd bij de wet van 13 juli 2001, en artikel 5, tweede lid, 13° ;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2001 houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 2, d);
Gelet op het koninklijk besluit van 16 februari 2016 betreffende de identificatie en de encodering van de paardachtigen in een centrale gegevensbank;
Gelet op het ministerieel besluit van 23 mei 2006 houdende aanwijzing van het organisme belast met het beheer van de centrale gegevensbank voor de identificatie van paarden;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 11 maart 2022;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 31 maart 2022;
Gelet op het advies 137/2022 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 1 juli 2022;
Gelet op advies 71.558/3 van de Raad van State, gegeven op 21 juni 2022, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1. Dit besluit regelt de bijkomende voorwaarden, voorschriften en verplichtingen voor het houden, het identificeren en het registreren van paardachtigen, in uitvoering van en als aanvulling op de regels, vastgelegd in verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving"), in zijn gedelegeerde verordeningen en in zijn uitvoeringsverordeningen.

Art. 2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities uit:
1° artikel 4 van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving");
2° artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren;
3° artikel 3 van gedelegeerde verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren;
4° artikel 2 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 van de Commissie van 10 juni 2021 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de verordeningen (EU) 2016/429, (EU) 2016/1012 en (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de identificatie en registratie van paardachtigen en tot vaststelling van modelidentificatiedocumenten voor die dieren.
§ 2. In aanvulling van de definities geviseerd in paragraaf 1, wordt verstaan onder:
1° verordening (EU) 2016/429: verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid;
2° gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035: gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren;
3° uitvoeringsverordening (EU) 2021/963: uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 van de Commissie van 10 juni 2021 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de verordeningen (EU) 2016/429, (EU) 2016/1012 en (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de identificatie en registratie van paardachtigen en tot vaststelling van modelidentificatiedocumenten voor die dieren;
4° BCP: Belgische confederatie van het paard, vzw en zijn regionale vleugels: de vzw Confédération Belge du Cheval Wallonie-Bruxelles en de vzw PaardenPunt Vlaanderen;
5° HorseID: het Belgische centrale gegevensbestand voor paardachtigen bedoeld in artikel 109 van verordening (EU) 2016/429;
6° houder van een paardachtige: een exploitant zoals gedefinieerd in artikel 2, 3) van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963.

HOOFDSTUK II. - Delegatie van taken

Art. 3. § 1. De BCP heeft de volgende taken:
1° de begeleiding en de omkadering van de exploitanten in het uitvoeren van de bepalingen van dit besluit;
2° het beheer van HorseID en daartoe de ontwikkeling, het ter beschikking stellen en onderhouden van interfaces, overeenkomstig de bepalingen van artikelen 7 en 8 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963;
3° de ontwikkeling, het ter beschikking stellen en onderhouden van interfaces met HorseID op vraag van een gebruiker en in dat geval op diens kosten;
4° het verzamelen, beheren en desgevallend corrigeren van de gegevens met betrekking tot het identificeren en het registreren van de paardachtigen, de exploitanten en de inrichtingen in HorseID;
5° de productie en het beheer van de identificatiedocumenten voor paardachtigen zoals voorzien in artikel 110, lid 1, b), van verordening (EU) 2016/429;
6° de productie en het beheer van de andere documenten en etiketten voorzien bij dit besluit.
§ 2. Voor de uitvoering van de in paragraaf 1 vermelde taken legt de FOD in overleg met de BCP de noodzakelijke procedures en instructies vast. De BCP publiceert deze instructies en procedures op zijn website en informeert de exploitanten hierover.

Art. 4. In afwijking van artikel 3, § 1,5° geeft de stamboekvereniging, op verzoek van de exploitant, het identificatiedocument voor geregistreerde paardachtigen af en bezorgt het dit nadat de identificatiegegevens door de BCP zijn gevalideerd.

Art. 5. Elke exploitant dient aan het Agentschap, aan de BCP, of aan de dierenarts alle noodzakelijke hulp te verlenen om de toepassing van dit besluit mogelijk te maken en de exploitant houdt zich aan de door de FOD opgestelde technische procedures en instructies.

HOOFDSTUK III. - Registratie van exploitanten en plaatsen waar paardachtigen worden gehouden

Art. 6. § 1. Met het oog op de in artikel 84 van verordening (EU) 2016/429 bedoelde registratie, registreert elke exploitant van een inrichting waar paardachtigen worden gehouden, zich in HorseID als verantwoordelijke voor een plaats van houden en vult vervolgens de aanvraag tot registratie van zijn inrichting in.
§ 2. Met het oog op de in paragraaf 1 bedoelde registratie worden de te verstrekken gegevens zoals bedoeld in artikel 84 van verordening (EU) 2016/429 aangevuld met de volgende gegevens:
1° de categorie paardachtigen zoals bedoeld in bijlage 1, A ;
2° het soort inrichting zoals bedoeld in bijlage 1, B.

Art. 7. De BCP registreert in HorseID:
1° de datum van registratie van de inrichting ;
2° de gezondheidsstatus van de inrichting, indien daaraan door het Agentschap een status is toegekend;
3° beperkingen op het verkeer van paardachtigen, indien dergelijke beperkingen door het Agentschap worden opgelegd.

HOOFDSTUK IV. - De voorschriften voor het houden van dieren
Afdeling 1. - Algemene voorschriften voor de exploitant van een inrichting die paardachtigen houdt

Art. 8. Elke exploitant van een inrichting die paardachtigen herbergt, wordt geacht in zijn/haar installaties enkel geïdentificeerde en in HorseID geregistreerde paardachtigen binnen te brengen.
Afdeling 2. - Documentatieverplichtingen

Art. 9. § 1. De exploitant die verantwoordelijk is voor een inrichting, houdt documentatie bij zoals voorzien in artikel 102 van verordening (EU) 2016/429, in zijn gedelegeerde handelingen en in dit besluit en bewaart deze gedurende een periode van minimum drie jaar.
§ 2. De documentatie met betrekking op de informatie zoals bedoeld in paragraaf 1, wordt gebundeld in een document per inrichting.

Art. 10. § 1. De exploitant registreert de in artikel 9, § 2, bedoelde gebeurtenissen in het register van de inrichting binnen de zeven dagen na de gebeurtenis.
§ 2. De exploitant die verantwoordelijk is voor een inrichting is vrijgesteld van het bijhouden van het register van de inrichting indien hij gebruik maakt van de bepalingen in artikel 102, lid 4 van verordening (EU) 2016/429 en indien hij de in artikel 9, § 2 bedoelde registraties binnen de zeven dagen uitvoert in HorseID.
§ 3. De exploitant die verantwoordelijk is voor een inrichting houdt het gezondheidscertificaat bij dat hij ontvangt bij de aankomst van paardachtigen afkomstig uit een ander land.

HOOFDSTUK V. - De transponder
Afdeling 1. - Erkenning en beheer van identificatiemiddelen

Art. 11. In afwijking op artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels zijn de bepalingen in artikel 25, § 2 en artikel 34, § 2 van hetzelfde besluit van toepassing voor de erkenning en het beheer van injecteerbare transponders bij paardachtigen.
Afdeling 2. - Inplanting van de transponder

Art. 12. De transponder wordt ingeplant door een dierenarts, erkend in de zin van artikel 4 van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde.

Art. 13. De transponder wordt ingeplant:
1° bij het invullen van het identificatieattest, als bedoeld in bijlage 2, of;
2° in het geval van voor de slacht bestemde paardachtigen, uiterlijk bij het invullen van het document met de informatie over de voedselketen overeenkomstig de bepalingen van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, of;
3° overeenkomstig de bepalingen van artikel 41, § 1.
Afdeling 3. - Hermerking

Art. 14. In aanvulling van de bepalingen van artikel 14 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 controleert de aangeduide identificeerder, zoals bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk VI van het huidige besluit, het identificatiedocument van het paardachtige en plant de identificeerder de nieuwe transponder in.
De identificeerder vermeldt de nieuwe elektronische code, voorafgegaan door de vermelding "hermerking", naast de oude code in het unieke levenslang geldige identificatiedocument, in sectie I, deel C. De identificeerder plaatst zijn/haar stempel deels op de zelfklever met de code van de nieuwe transponder.
De identificeerder registreert de nieuwe code in HorseID.

Art. 15. § 1. De status van de paardachtige als `bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie' blijft gehandhaafd in geval van hermerking op voorwaarde dat:
1° de huidige houder van de paardachtige en de status als `bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie' geregistreerd werden in HorseID en dat de houder in het bezit is van het unieke levenslang geldige identificatiedocument van de paardachtige, dat de grafische en beschrijvende signalementen aanwezig en correct zijn en dat de gegevens vermeld in het identificatiedocument overeenstemmen met de paardachtige, of;
2° de houder op basis van biologische testen de identiteit van de paardachtige kan bewijzen en het verband kan leggen met de gecodeerde gegevens in de gegevensbank die deze paardachtige registreerde.
§ 2. Indien de identiteit van de paardachtige niet bewezen kan worden, wordt de paardachtige definitief uitgesloten van de slacht voor menselijke consumptie en krijgt een vervangend identificatiedocument.

HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende het identificeren en het registreren van paardachtigen
Afdeling 1. - Identificeerder

Art. 16. De identificeerder is een dierenarts, erkend in de zin van artikel 4 van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, geregistreerd in HorseIdD door de FOD en die op vraag van de houder er mee is belast het identificatieattest van een paardachtige te vervolledigen en het ingevuld naar BCP terug te sturen.

Art. 17. § 1. Om als identificeerder erkend te worden, moet de erkende dierenarts een opleiding gevolgd hebben voor de identificatie van paardachtigen met als doel:
1° enerzijds, de erkende dierenartsen, of toekomstige erkende dierenartsen, de mogelijkheid te bieden hun technische kennis op het vlak van de identificatie van paardachtigen te verwerven of bij te werken;
2° anderzijds, de erkende dierenartsen, of toekomstige erkende dierenartsen, te informeren over de administratieve modaliteiten van de samenwerking met de BCP.
§ 2. De opleidingen worden georganiseerd door de diergeneeskundige faculteiten van de universiteiten van Gent en Luik in samenwerking met de BCP en erkende dierenartsen.
§ 3. Na afloop van de opleiding bezorgen de organisatoren een bewijs van deelname aan de deelnemers.

Art. 18. De erkende dierenarts stuurt zijn aanvraag bij voorkeur via elektronische wijze om geactiveerd te worden in HorseID, met behulp van het in bijlage 4 opgenomen formulier naar de Dienst Sanitair Beleid Dieren en Planten van de FOD op.
Bij de aanvraag voegt de dierenarts een kopie van het bewijs van deelname aan de opleiding zoals bedoeld in artikel 17, § 3.

Art. 19. § 1. Indien de identificeerder, op welke wijze dan ook, de uitvoering van de bepalingen betreffende de identificatie van paardachtigen verwaarloost, verhindert of ondoeltreffend maakt, brengen BCP of het Agentschap, de Dienst Sanitair Beleid Dieren en Planten van de FOD hiervan onverwijld op de hoogte.
§ 2. De FOD kan identificeerders verplichten om bijscholing te volgen. Indien laatstgenoemden deze opleidingen niet volgen, deactiveert de FOD de identificeerder in HorseID totdat deze kan bewijzen de verplichte opleiding te hebben gevolgd.

Art. 20. § 1. Bij de FOD wordt een evaluatiecommissie voor de identificeerders opgericht. Deze commissie is belast met:
1° het onderzoeken van de dossiers overgemaakt aan de FOD overeenkomstig artikel 19;
2° het voorstellen van het al dan niet schrappen van de identificeerder van HorseID en het vastleggen van de eventuele herintroductievoorwaarden op deze lijst;
3° het instaan voor het secretariaat en het archiveren van deze dossiers.
§ 2. Deze commissie bestaat in functie van de taalrol van de betrokken identificeerder uit:
1° een jurist van de FOD en een dierenarts van de dienst Sanitair Beleid Dieren en Planten van de FOD;
2° een dierenarts van het Agentschap;
3° een Nederlandstalige of Franstalige vertegenwoordiger van de dierenartsen.
§ 3. Op basis van het advies van de evaluatiecommissie en indien de feiten zulks rechtvaardigen, schrapt de Dienst Sanitair Beleid Dieren en Planten van de FOD de betrokken dierenarts van HorseID, na er de dierenarts voorafgaandelijk per aangetekend schrijven van op de hoogte te hebben gebracht.
Afdeling 2. - Indiening van de identificatieaanvraag en identificatietermijn

Art. 21. Elk paardachtige die aanwezig is op het Belgische grondgebied moet in het bezit zijn van zijn unieke levenslang geldige identificatiedocument binnen ten laatste twaalf maanden vanaf de geboortedatum en in elk geval voordat het dier de inrichting waar het is geboren, verlaat voor een periode van meer dan dertig dagen, behalve in de gevallen voorzien in artikel 21.1 van de uitvoeringsverordening (EU) 2021/963.

Art. 22. De identificatieaanvraag wordt ingediend via HorseID, hetzij rechtstreeks door de houder, hetzij via een door de Belgische gewestelijke overheid erkende stamboekvereniging volgens de procedure bepaald in bijlage 5.
Afdeling 3. - Paardachtigen die half in het wild leven

Art. 23. § 1. De lijst van populaties van paardachtigen bedoeld in artikel 60 van gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 is opgenomen in bijlage 3, punt A, van dit besluit.
§ 2. Elke nieuwe afwijkingsaanvraag wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van bijlage 3, punt B, van dit besluit.
Afdeling 4. - Paardachtigen die bestemd zijn om naar een slachthuis te worden overgebracht

Art. 24. In aanvulling van de bepalingen van artikel 61 van gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 kunnen de veulens jonger dan twaalf maanden die bestemd zijn om naar het slachthuis te worden overgebracht enkel met behulp van een transponder geïdentificeerd worden.

HOOFDSTUK VIII. - Uniek levenslang geldig identificatiedocument
Afdeling 1. - Algemeen

Art. 25. Het unieke levenslang geldige identificatiedocument is geen eigendomsbewijs.

Art. 26. Het in België afgegeven unieke levenslang geldige identificatiedocument voor paardachtigen die niet bedoeld zijn om te worden ingeschreven in een stamboek bijgehouden door een erkend stamboekvereniging is een Equipas.
Dit document heeft het formaat van een uitgebreid model dat bestaat uit de secties I tot en met X van het modelidentificatiedocument voor paardachtigen in bijlage II, deel 1, bij de uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 en dat voldoet aan de aanvullende voorschriften van deel 2 van die bijlage
Wanneer een rubriek geen informatie bevat, verschijnt dit als "blanco" in het identificatiedocument.

Art. 27. § 1. Voor de verplaatsingen of het verblijven binnen het Belgisch grondgebied, mag de paardachtige, vergezeld gaan van een kopie van zijn unieke levenslang geldige identificatiedocument voor zover de exploitant binnen de drie uren het origineel kan voorleggen.
§ 2. Voor de paardachtigen die in maneges of pensions verblijven moet het origineel identificatiedocument, of een kopie ervan indien het origineel binnen de drie uren voorgelegd kan worden, zich permanent op de verblijfplaats van de paardachtige bevinden.

Art. 28. In geval van wijziging van houder, wordt het unieke, levenslang geldige identificatiedocument aan de nieuwe houder afgegeven.
Afdeling 2. - Duplicaat en vervang identificatiedocument

Art. 29. § 1. Overeenkomstig de bepalingen in artikel 25 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 wordt de aanvraag voor een duplicaat bij de BCP ingediend.
§ 2. De BCP duidt een identificeerder aan om de identificatiegegevens van de betrokken paardachtige te controleren.

Art. 30. In toepassing van de bepalingen van artikel 26 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 geeft de BCP een vervangend uniek identificatiedocument af, indien de identiteit van het dier niet kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK IX. - Einde van het leven

Art. 31. § 1. In toepassing van artikel 27.1 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 maakt de officiële dierenarts van het Agentschap het unieke, levenslang geldige identificatiedocument van de geslachte of gedode paardachtige ongeldig.
§ 2. De verantwoordelijke van het slachthuis registreert de slachtdatum van de paardachtige in HorseID, behalve voor paardachtigen die met een gezondheidscertificaat zijn geslacht.
§ 3. Voor paardachtigen die met een gezondheidscertificaat zijn geslacht, stuurt de officiële dierenarts een verklaring met de datum van slachting van de paardachtige met de unieke code naar het contactpunt van de lidstaat die het gezondheidscertificaat heeft afgegeven. Afhankelijk van de door elke lidstaat verstrekte informatie worden de ongeldig gemaakte identificatiedocumenten:
1° ofwel met het attest met vermelding van de slachtdatum teruggestuurd naar het contactpunt van de lidstaat;
2° of vernietigt in het slachthuis.

Art. 32. In toepassing van artikel 28.5 van de uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 geeft de BCP op verzoek van de houder van de paardachtige het ongeldig gemaakte identificatiedocument terug.

Art. 33. In aanvulling op artikel 27.2 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 registreert de dierenarts die de dood van een paardachtige vaststelt, of in andere gevallen de exploitant die de paardachtige houdt, de dood van de paardachtige binnen zeven dagen na de gebeurtenis in HorseID.

HOOFDSTUK X. - Documentatie van de status van paardachtigen als bestemd voor of uitgesloten van de slacht voor menselijke consumptie

Art. 34. Indien het identificatiedocument niet beschikbaar is op het tijdstip van de behandeling, als bedoeld in artikel 39, lid 1 of lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963, geeft de verantwoordelijke dierenarts een toedienings- en verschaffingsdocument af met een opmerking in de rubriek "opmerkingen" dat de houder het identificatiedocument van de paardachtige binnen vijf dagen na de toediening van de behandeling aan de dierenarts moet voorleggen, zodat de dierenarts sectie 2 dienovereenkomstig kan invullen.

Art. 35. In toepassing van artikel 41 van verordening (EU) 2021/963 registreert de verantwoordelijke dierenarts binnen zeven dagen in HorseID dat de paardachtige de status van voor de slacht voor menselijke consumptie bestemd is ontnomen.

Art. 36. § 1. Wanneer de verantwoordelijke dierenarts overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 een niet-geïdentificeerde paardachtige moet behandelen voordat het geneesmiddel wordt toegediend:
1° implanteert hij een injecteerbare transponder;
2° vult hij samen met de houder het aanvraagformulier voor identificatie in dat kan worden gedownload van de website van de BCP;
3° vermeldt hij op het formulier de definitieve uitsluiting van de paardachtige van de slacht voor menselijke consumptie.
§ 2. Na de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen te hebben toegepast en de behandeling te hebben toegediend, overhandigt de verantwoordelijke dierenarts een kopie van het identificatieaanvraag document aan de houder van de paardachtige en zendt hij het origineel terug naar de BCP binnen zeven dagen na de datum van ondertekening van dat document.
§ 3. Indien de houder de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen weigert, stelt de verantwoordelijke dierenarts de lokale controle-eenheid van het Agentschap hiervan op de hoogte.

HOOFDSTUK XI. - Financiering

Art. 37. § 1. De financiering van HorseID wordt verzekerd door een systeem van forfaitaire betaling verbonden aan de identificatie en de encodering. Voor elke eerste encodering van een paardachtige in de gegevensbank, betaalt de houder een forfaitair bedrag aan de BCP. Dit bedrag dekt de kosten in verband met het beheer van de databank, de bijwerking van de gegevens over paardachtigen, exploitanten van inrichtingen en houders, alsmede de missies die namens de FOD aan de BCP worden toevertrouwd.
§ 2. Het forfaitair bedrag wordt door de Minister vastgesteld op voorstel van de BCP en kan herzien worden afhankelijk van de omstandigheden.
§ 3. Het forfaitair bedrag wordt jaarlijks aangepast op basis van de gezondheidsindex van de maand januari van het lopende jaar.
De gezondheidsindex is het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
De indexatie van dit forfaitair bedrag is van toepassing vanaf de eerste februari van elk jaar vanaf 2023.

HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 38. Indien een houder weigert zijn paardachtige te laten identificeren, laat het Agentschap, de paardachtige identificeren op kosten van de houder.

Art. 39. In aanvulling op artikel 9 van uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 stelt de houder van een paardachtige, binnen zeven dagen HorseID in kennis van elke update met betrekking tot de gegevens van zijn paardachtige.

Art. 40. De overtredingen van de bepalingen van onderhavig besluit worden opgespoord en vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen en bestraft overeenkomstig de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

Art. 41. § 1. Het is verboden de transponders te verwijderen, te verplaatsen, te wijzigen, te beschadigen, onleesbaar te maken of te vervalsen. Het is verboden een nieuwe transponder in te planten bij een paardachtige die er al één heeft, behalve in het geval voorzien in artikel 14.
§ 2. Het is verboden de gegevens in het paspoort te wijzigen of te overschrijven, behalve in die gevallen voorzien door dit besluit of door de uitvoeringsverordening (EU) 2021/963.

Art. 42. Worden opgeheven:
1° het koninklijk besluit van 16 februari 2016 betreffende de identificatie en de encodering van de paarden in een centrale gegevensbank;
2° het ministerieel besluit van 23 mai 2006 houdende aanwijzing van het organisme belast met het beheer van de centrale gegevensbank voor de identificatie van paarden.

Art. 43. De minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 november 2022.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Landbouw,
D. CLARINVAL


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld