27 APRIL 2020. - Koninklijk besluit nr. 13 tot wijziging van wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, in het bijzonder voor wat betreft de uitbreiding naar bepaalde zelfstandigen in bijberoep en actieve gepensioneerden
VERSLAG
AAN DE KONING Sire, Het ontwerpbesluit dat wij de eer hebben voor te leggen ter ondertekening
door Uwe Majesteit beoogt de versterking van de tijdelijke crisismaatregelen die werden genomen in het
sociaal statuut van de zelfstandigen in het kader van COVID-19. Dit ontwerp bevat drie maatregelen
ten gunste van zelfstandigen die getroffen worden door de crisis. De eerste maatregel voorziet
de toekenning van een gedeeltelijke financiėle uitkering van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht
voor bepaalde zelfstandigen in bijberoep en actieve gepensioneerden die verplicht zijn hun activiteiten
te onderbreken door COVID-19 . Momenteel stelt de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht
bepaalde zelfstandigen die hun activiteit volledig of gedeeltelijk moeten onderbreken in staat voor elke
maand van onderbreking te genieten van een maandelijks vervangingsinkomen van 1.291,69 {euro} (1.614,10
{euro} bij gezinslast). De beoogde onderbreking bestaat ofwel uit een volledige (bars, restaurants, kleinhandelszaken,
...) of een gedeeltelijke onderbreking (horeca beperkt tot take-away, ...) opgelegd door de sanitaire
maatregelen van de ministeriėle besluiten van 13, 18, 23 en 24 maart en 3 april 2020, ofwel - voor de
andere sectoren - uit een volledige vrijwillige onderbreking van ten minste 7 opeenvolgende kalenderdagen
gelinkt met de COVID-19 -crisis. Worden beoogd door deze bestaande maatregelen, enkel de zelfstandigen
die bijdragen betalen in hoofdberoep (zelfstandigen in hoofdberoep en zelfstandigen in bijberoep die
wettelijk hun bijdragen betalen op basis van een netto belastbaar inkomen dat hoger is dan 13.993,78
euro). Onderhavige maatregel beoogt echter twee tot dusver niet-beoogde categorieėn van zelfstandigen,
die, wanneer zij hun activiteit moeten onderbreken door de COVID-19 -crisis, eveneens een verlies van
inkomsten en koopkracht ondergaan: 1° De zelfstandigen in bijberoep wiens wettelijk verschuldigde
voorlopige bijdragen berekend worden op een referte-inkomen van N-3 dat zich situeert tussen 6.996,89
euro en 13.993,78 euro. Het gaat bijvoorbeeld om een loontrekkende (halftijds of voltijds) die
een relatief grote activiteit in bijberoep heeft (bar, paramedische activiteit, winkel,...) die hij verplicht
moet onderbreken door de crisis. Een onderbreking die hem of haar zou treffen in maart en april, zou
hem of haar recht geven op een financiėle uitkering die voor elke maand tot maximaal 645,85 euro (807,05
bij gezinslast) kan bedragen, dit bedrag komt overeen met de helft van het klassieke bedrag van de financiėle
uitkering. Voor deze categorie wordt de cumul tussen de halve financiėle uitkering en andere
vervangingsinkomens slechts toegestaan voor zover de som van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht
en de andere vervangingsinkomens per maand het totaalbedrag van 1.614,10 euro niet overschrijdt. In geval
van overschrijding wordt de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht verminderd ten belope van deze
overschrijding. Als we het voorbeeld nemen van de werknemer die, omwille van de onderbreking van zijn
werknemersactiviteit (overmacht), een tijdelijke werkloosheidsuitkering geniet, bijvoorbeeld wegens overmacht,
ten belope van 1.100 euro: hij zal dan nog voor de onderbreking van zijn zelfstandige activiteit omwille
van COVID-19 kunnen genieten van een bedrag van maximum 514,10 euro (ongeacht gezinslast of niet). In
hetzelfde voorbeeld, als zijn tijdelijke werkloosheidsuitkering 700 euro bedraagt, zal de uitkering in
het kader van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht 684,85 euro (807,05 indien met gezinslast)
bedragen. 2° De actieve gepensioneerde zelfstandigen wiens wettelijk verschuldigde voorlopige
bijdragen berekend worden op een referte-inkomen van N-3 dat hoger is dan 6.996,89 euro, onder dezelfde
voorwaarden (halve financiėle uitkering). De voorbeelden die hiervoor gegeven werden met betrekking tot
(tijdelijke) werkloosheid, gelden ook voor wat de cumul betreft met het rustpensioen van de beoogde actieve
gepensioneerde. Met deze maatregel wordt beoogd : - zich te richten op de meest ernstige
situaties: enkel wanneer de zelfstandige in bijberoep of de actieve gepensioneerde zelfstandige gedwongen
wordt om zijn activiteit te onderbreken. Dit is de basisregel van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht. -
zich te richten op zelfstandigen die een aanzienlijk impact ondervinden in hun koopkracht: diegenen van
wie de zelfstandige activiteit een netto belastbaar jaarlijks inkomen opbrengt dat hoger ligt dan 6.996,89
{euro} (zie het voorbeeld hieronder). - het inkomensverlies verbonden aan de zelfstandige activiteit
in kwestie te compenseren door deze aanvulling van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht toe
te kennen tot een bedrag gelijk aan de helft van het klassieke bedrag van de financiėle uitkering. Voorbeeld: Een
werknemer (arbeider, bediende, kaderlid, voltijds of halftijds) of een ambtenaar of een gepensioneerde
oefent een bijkomende zelfstandige activiteit (bar die 's avonds geopend is, activiteit als schoonheidsspecialiste,
klein zonnebankcenter...) die een relatief stabiel inkomen oplevert van ongeveer 1000 euro netto per
maand. Zijn activiteit wordt stopgezet sinds half maart omwille van de corona-crisis. Deze maatregel
beoogt het belangrijke verlies aan koopkracht voor zijn huishouden (verlies van de helft als het een
gepensioneerde betreft, ongetwijfeld een beetje minder als het om een werknemer of ambtenaar gaat) te
dekken door de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht en dit ten belope van een bedrag dat tot
645,85 euro kan bedragen (807,05 met gezinslast). Er moet een specifiek aanvraagformulier worden
ingevuld en terugbezorgd aan het sociaal-verzekeringsfonds. De tweede maatregel laat toe om
de financiėle uitkeringen van de crisismaatregel overbruggingsrecht te cumuleren met een vervangingsinkomen. Ook
deze maatregel past strikt binnen het kader van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht, met
andere woorden voor de zelfstandigen die een zelfstandige activiteit effectief moeten onderbreken door
COVID-19 (zie algemene voorwaarden om deze tijdelijke crisismaatregel te genieten). Het doel
van deze tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht is ook om de volgende situaties te dekken, waarbij
de onderbreking van de zelfstandige activiteit plaatsvindt in hoofde van een zelfstandige die bovendien
(door zijn leeftijd (pensioen), of door zijn situatie als loontrekkende of, in bepaalde gevallen, door
een arbeidsongeschiktheid of invaliditeit (in bijberoep)) een vervangingsinkomen geniet: 1°
Sommigen onder hen cumuleren deze effectieve activiteit als zelfstandige met een vervangingsinkomen
(tijdelijke werkloosheid, werkloosheid, pensioen) en moeten deze effectieve zelfstandige activiteit onderbreken
door COVID-19. 2° Sommigen onder hen moeten hun zelfstandige activiteit onderbreken door COVID-19
en genieten vervolgens, tijdens deze onderbreking, van een vervangingsinkomen (tijdelijke werkloosheid,
werkloosheid, pensioen, arbeidsongeschiktheid bijvoorbeeld door een besmetting met COVID-19, ...). De
onderhavige maatregel beoogt een cumul toe te laten van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht
met een ander vervangingsinkomen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden om deze tijdelijke crisismaatregel
overbruggingsrecht te bekomen. Echter, voor de zelfstandigen in bijberoep die sociale bijdragen
betalen op een jaarlijks inkomen dat zich situeert tussen 6.996,89 en 13.993,78 euro en de actieve gepensioneerde
zelfstandigen die bijdragen betaalt op basis van netto belastbare jaarlijkse inkomsten die hoger zijn
dan 6.996,89 euro, is de cumul slechts toegestaan op voorwaarde dat de som van de halve financiėle uitkering
van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht en de andere vervangingsinkomens per maand het bedrag
van 1.614,10 euro niet overschrijdt. In geval van overschrijding zal het maandelijks bedrag van de tijdelijke
crisismaatregel overbruggingsrecht verminderd worden ten belope van deze overschrijding. Deze
maatregel beoogt in geen geval toe te laten te genieten van de financiėle uitkering van de tijdelijke
crisismaatregel overbruggingsrecht voor een zelfstandige activiteit die al onderbroken is om andere redenen
dan COVID-19 . Zo opent een zelfstandige in arbeidsongeschiktheid of invaliditeit geen recht op de tijdelijke
crisismaatregel overbruggingsrecht. Daarentegen kan de zelfstandige die de tijdelijke crisismaatregel
overbruggingsrecht geniet voor een maand (bijvoorbeeld voor de maand april) en die arbeidsongeschikt
erkend wordt in diezelfde maand, de financiėle uitkering overbruggingsrecht behouden. Hij zal ten vroegste
de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontvangen van zijn mutualiteit op de eerste dag van de volgende
maand (in het voorbeeld: vanaf 1 mei). Tot slot zullen zelfstandigen in arbeidsongeschiktheid
of invaliditeit, die een zelfstandige activiteit uitoefenen die toegelaten is door de adviserend geneesheer
van hun mutualiteit, geen aanspraak kunnen maken op de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht.
Wanneer zij hun toegelaten zelfstandige activiteit moeten onderbreken omwille van COVID-19 dan vallen
zij integraal terug op het volledige bedrag van de arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitsuitkering. De
derde maatregel is een technische maatregel, maar zeer belangrijk voor het beheer van de tijdelijke crisismaatregel
overbruggingsrecht door de sociale verzekeringsfondsen. Het betreft de kwestie van het luik van het "behoud
van de rechten op de ziekte- en invaliditeitsverzekering", dat gewoonlijk deel uitmaakt van het klassieke
overbruggingsrecht. Wat de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht betreft, verstoort
dit luik "automatisch behoud van de ZIV-rechten" de dossiers van de zelfstandigen inzake de opbouw van
pensioenrechten: zonder de uitdrukkelijke uitsluiting van dit luik "behoud van sociale rechten", is het
niet mogelijk de bijdrage van het tweede kwartaal 2020 in te kohieren (art. 50, § 4, van het ARS),
met als dubbel effect 1° de annulering van de volledige bijdrage en 2° het feit dat de betrokken zelfstandigen
automatisch en definitief hun pensioenrechten ontzegd worden voor dit kwartaal (en dit zonder de mogelijkheid
om af te kopen). Deze maatregel beoogt dus de uitsluiting te voorzien van dit luik, door te
bepalen dat het behoud van sociale rechten beoogd in artikel 3, 2°, van de wet van 22 december 2016
houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, niet van toepassing is op
de zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten beoogd in artikel 3 van de wet van 23 maart 2020.
Deze zelfstandigen zullen verder kunnen kiezen, in functie van hun financiėle situatie, om hetzij hun
bijdragen te betalen, hetzij een uitstel van betaling voor één jaar te vragen, hetzij een vrijstelling
aan te vragen. In deze drie gevallen wordt hun dekking in de ZIV verzekerd. De vereenvoudigde formulieren
zijn reeds ter beschikking op de websites van de sociale verzekeringsfondsen. Deze maatregel
laat eveneens toe om een eenvoudig en duidelijk kader van de crisismaatregelen ten gunste van zelfstandigen
te behouden: 1° Financiėle uitkering via het overbruggingsrecht 2° Uitstel van één
jaar, zonder verhogingen en met behoud van rechten 3° Vrijstelling van bijdragen Met
deze maatregel worden de zelfstandigen die dicht bij hun pensioen staan, niet plots gehinderd in de opbouw
van hun loopbaan. Het RSVZ houdt momenteel een reeks dossiers in beraad (betreffende de oppensioenstellingen
op 1 juli 2020) in afwachting van de bevestiging dat de betrokken zelfstandigen de bijdragen voor het
2de kwartaal 2020 effectief verschuldigd zijn. Zonder deze maatregel wordt hun oppensioenstelling verschoven
naar 1 oktober 2020. Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 past in artikel 3 van de
wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht
ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten
gunste van zelfstandigen het toepassingsgebied van deze wet aan. Het toepassingsgebied wordt uitgebreid
uit naar de zelfstandigen in bijberoep en de gepensioneerden, voor zover zij wettelijk minstens de voorlopige
bijdragen verschuldigd zijn berekend op de helft van het bedrag van de drempel voor een zelfstandige
in hoofdberoep. Artikel 2 voegt in artikel 4 van voormelde wet de hoogte van het bedrag van
het overbruggingsrecht in voor de zelfstandigen in bijberoep en de gepensioneerden die wettelijke voorlopige
bijdragen verschuldigd zijn berekend op de helft van het bedrag van de drempel voor een zelfstandige
in hoofdberoep, zijnde per maand de helft van de klassieke financiėle uitkering overbruggingsrecht. Daarnaast
worden de verwijzingen naar de onmogelijkheid om de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht te
cumuleren met een ander vervangingsinkomen geschrapt. Echter, voor de zelfstandigen in bijberoep
van wie het jaarlijks inkomen zich situeert tussen 6.996,89 en 13.993,78 euro en de actieve gepensioneerde
zelfstandigen van wie de netto belastbare jaarlijkse inkomsten hoger zijn dan 6.996,89 euro, is de cumul
enkel toegestaan op voorwaarde dat de som van het overbruggingsrecht en het andere vervangingsinkomen
het bedrag van 1.614,10 euro niet overschrijdt. In geval van overschrijding zal het maandelijks bedrag
van het overbruggingsrecht verminderd worden ten belope van deze overschrijding De zelfstandigen
in arbeidsongeschiktheid/invaliditeit, die een zelfstandige activiteit uitoefenen toegelaten door de
adviserend geneesheer van hun mutualiteit, kunnen geen aanspraak maken op de tijdelijke crisismaatregel
overbruggingsrecht. Wanneer zij hun toegelaten zelfstandige activiteit moeten onderbreken omwille van
COVID-19 dan vallen zij integraal terug op het volledige bedrag van de arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitsuitkering. Artikel
3 schrapt in artikel 5 van voormelde wet de verwijzingen naar de bepalingen van de wet van 22 december
2016 die de cumul met een ander vervangingsinkomen verhinderen,. Daarnaast wordt ook de voorwaarde om
ingeschreven te zijn in het Belgische Rijksregister geschrapt. Vervolgens wordt het automatische
behoud van sociale rechten zoals voorzien in artikel 3, 2°, van de wet van 22 december 2016, geschrapt. Artikel
4 bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden geweigerd voor de periode gedekt door de maandelijkse
financiėle uitkering van de tijdelijke crisismaatregel overbruggingsrecht. Artikel 5 bepaalt
dat het ontwerpbesluit uitwerking heeft vanaf 1 maart 2020. Artikel 6 bepaalt dat de minister
bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Zelfstandigen, ieder wat hem betreft, belast zijn
met de uitvoering van dit besluit. Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe
Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Sociale Zaken, M.
DE BLOCK De Minister van Zelfstandigen, D. DUCARME
Raad van
State afdeling Wetgeving Advies 67.242/1 van 21 april 2020 over een ontwerp van koninklijk
besluit nr. 13 `tot wijziging van wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016
houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke
maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, in het bijzonder voor wat betreft
de uitbreiding naar bepaalde zelfstandigen in bijberoep en actieve gepensioneerden' Op 14 april
2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Zelfstandigen verzocht binnen een
termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit nr ... `tot
wijziging van wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering
van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in
het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, in het bijzonder voor wat betreft de uitbreiding
naar bepaalde zelfstandigen in bijberoep en actieve gepensioneerden'. Het ontwerp is door de
eerste kamer onderzocht op 16 april 2020 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter,
Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Wim Geurts,
griffier. Het verslag is uitgebracht door Cedric Jenart, adjunct-auditeur. De overeenstemming
tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried Van Vaerenbergh,
staatsraad. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 21 april 2020. 1.
Met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de wet van 27 maart 2020 `die machtiging verleent aan de
Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (I)',
waarin verwezen wordt naar artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek
van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de
te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2.
Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt de tijdelijke maatregelen die bij de
wet van 23 maart 2020 (1) in het kader van COVID-19 werden genomen met betrekking tot het sociaal statuut
van de zelfstandigen, uit te breiden. Het te nemen besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020. 3.
Het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 `die machtiging
verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus
COVID-19 (II)', op grond waarvan de Koning, met het oog op de in artikel 2, eerste lid, van die wet bedoelde
doelstellingen, maatregelen kan nemen om "aanpassingen door te voeren in het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht,
met het oog op de bescherming van de werknemers en van de bevolking, de goede organisatie van de ondernemingen
en de overheid, met vrijwaring van de economische belangen van het land en de continuļteit van de kritieke
sectoren". Overeenkomstig artikel 7, tweede en derde lid, van de wet van 27 maart 2020, moet
het te nemen besluit bij wet worden bekrachtigd binnen een termijn van een jaar vanaf de inwerkingtreding,
bij gebreke waarvan het geacht wordt nooit uitwerking te hebben gehad. ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 4.
In artikel 4, derde lid, van de wet van 27 maart 2020 (I) wordt het mogelijk gemaakt dat een beroep wordt
gedaan op de procedure bedoeld in artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wetten
op de Raad van State, om de afdeling Wetgeving, om een advies te verzoeken "binnen een termijn van vijf
werkdagen" zonder dat het spoedeisende karakter van de adviesaanvraag nog met bijzondere redenen moet
worden omkleed. In de aanhef van besluiten bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet van 27 maart 2020
(I), moet bijgevolg niet langer de motivering van de spoedeisendheid worden weergegeven. De verwijzing
naar die motivering kan bijgevolg worden geschrapt en het lid waarin wordt gerefereerd aan het advies
van de Raad van State dient te worden geredigeerd als volgt: "Gelet op advies 67.242/1 van de
Raad van State, gegeven op ..., met toepassing van artikel 4, derde lid, van de wet van 27 maart 2020
die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van
het coronavirus COVID-19 (I);". Artikel 5 5. Artikel 5 van het ontwerp bepaalt dat
de Koning de bij artikel 4 van het ontwerp in het koninklijk besluit van 20 juli 1971 `houdende instelling
van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van
de meewerkende echtgenoten' ingevoegde bepaling kan opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Een
dergelijke bepaling, die erop neerkomt dat de Koning zichzelf machtigt om in voorkomend geval buiten
het kader van de bijzondere machten waarover hij op grond van de wet van 27 maart 2020 beschikt bedoelde
bepaling nog op te heffen, aan te vullen, te wijzigen of te vervangen, hoort niet thuis in het voorliggende
besluit maar kan in voorkomend geval wel worden opgenomen in de wet waarbij het besluit wordt bekrachtigd.
De gemachtigde heeft verklaard dat artikel 5 om die reden zal worden geschrapt. Artikel 7 6.
De gemachtigde heeft verklaard dat in de uitvoeringsbepaling van artikel 7 van het ontwerp ook moet worden
verwezen naar de minister bevoegd voor Sociale Zaken. Hiermee kan worden ingestemd. DE GRIFFIER
Wim GEURTS DE VOORZITTER Marnix VAN DAMME _______ Nota (1)
Wet van 23 maart 2020 `tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht
ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten
gunste van zelfstandigen'.
27 APRIL 2020. - Koninklijk besluit nr. 13 tot wijziging
van wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht
ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten
gunste van zelfstandigen, in het bijzonder voor wat betreft de uitbreiding naar bepaalde zelfstandigen
in bijberoep en actieve gepensioneerden FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu
zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent
aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19,
artikel 5, § 1, 5° ; Gelet op de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22
december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering
van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen; Gelet op
de vrijstelling van adviesverplichting voorzien in artikel 6 van de voormelde wet van 27 maart 2020; Gelet
op het advies van de Inspecteur van Financiėn, gegeven op 2 en 8 april 2020 Gelet op de akkoordbevinding
van de Minister van Begroting, gegeven op 10 april 2020; Gelet op het artikel 8 van de wet van
15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit besluit vrijgesteld
van een regelgevingsimpactanalyse gezien de hoogdringendheid die gemotiveerd wordt door de Covid-19-pandemie; Gelet
op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de Covid-19-pandemie; Gelet op advies 67.242/1 van
de Raad van State, gegeven op 21 april 2020, met toepassing van artikel 4, derde lid, van de wet van
27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding
van het coronavirus COVID-19 (I);". Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en de
Minister van Zelfstandigen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. -
Wijzigingen aan de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering
van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in
het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen Artikel 1. Artikel 3 van de wet van 23 maart
2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten
gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste
van zelfstandigen, wordt vervangen als volgt : "Art. 3. § 1. De bepalingen
van de artikelen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten,
zoals bedoeld in respectievelijk artikel 3, 5quater, 6 en 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van
27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, die naar aanleiding van COVID-19
gedwongen worden hun zelfstandige activiteit te onderbreken voor zover ze voorlopige bijdragen verschuldigd
zijn overeenkomstig de artikelen 12, §§ 1, 1bis of 1ter, of 12bis, § 2, of 13bis,
§ 2, 1°, 1° bis of 2°, van het voormelde koninklijk besluit op het moment van de voormelde
gedwongen onderbreking. § 2. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de zelfstandigen
en helpers, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 3, 5quater en 6 van het koninklijk besluit nr. 38
van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, die naar aanleiding van
COVID-19 gedwongen worden hun zelfstandige activiteit te onderbreken, voor zover ze op het moment van
de voormelde gedwongen onderbreking voorlopige bijdragen verschuldigd zijn overeenkomstig de artikelen
12, § 2, tweede, derde en vierde lid, of 12bis, § 1, 2. of 13, § 1, tweede, derde
en vierde lid, en voor zover de voorlopige bijdragen minstens berekend worden op de helft van het bedrag
vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid, eerste zin van het voormelde besluit. §
.3. De bepalingen van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste
van zelfstandigen, die van toepassing zijn op de zelfstandigen bedoeld in artikel 4, 3° van voormelde
wet, zijn van toepassing op de onderbrekingen bedoeld in dit hoofdstuk in de mate waarin de artikelen
van dit hoofdstuk er niet van afwijken.". Art. 2. Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen
als volgt: "Art. 4. § 1. De zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten,
zoals bedoeld in artikel 3, kunnen, in afwijking van de bepalingen van artikel 7, § 1, en artikel
11, § 4, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste
van zelfstandigen, aanspraak maken op het volledige maandelijkse bedrag bedoeld in artikel 10, §
1, van de voormelde wet, voor de kalendermaand waarin een periode van volledige onderbreking van hun
zelfstandige activiteit gelegen is, voor zover deze onderbreking minstens 7 opeenvolgende kalenderdagen
duurt. § 2. De zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenoten, zoals bedoeld in artikel
3, die gedwongen worden hun activiteit gedeeltelijk of volledig te onderbreken en voor zover hun activiteiten
behoren tot de activiteiten zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2020 en elk ander
later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID
- 19 te beperken, kunnen eveneens aanspraak maken op het volledige maandelijkse bedrag bedoeld in artikel
10, § 1, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste
van zelfstandigen, voor de kalendermaand waarin een periode van onderbreking van hun zelfstandige activiteit
gelegen is. § 3. In afwijking van §§ 1 en 2 wordt voor de zelfstandigen
en helpers zoals bedoeld in artikel 3, § 2, van deze wet, de helft van het volledige maandelijkse
bedrag bedoeld in artikel 10 § 1, van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht
ten gunste van zelfstandigen, toegekend en dit voor zover ze voldoen aan de overige voorwaarden van §§
1 of 2, naargelang de aard van hun onderbreking. § 4. De zelfstandigen en helpers bedoeld
in § 3 kunnen het aldaar bedoelde maandelijkse bedrag slechts cumuleren met een of meerdere andere
vervangingsinkomens voor zover de som van het maandelijks bedrag bedoeld in § 3 en de andere vervangingsinkomens
per maand niet meer bedraagt dan 1.614,10 euro. Ingeval van overschrijding wordt het maandelijks bedrag
bedoeld in § 3 verminderd ten belope van deze overschrijding. § 5. De gerechtigden
op primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsuitkeringen die een activiteit als zelfstandige met de toelating
van de adviserend arts van hun verzekeringsinstelling uitoefenen, al naargelang het geval, met toepassing
van artikel 100, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 of de artikelen 23 of 23bis van het koninklijk besluit
van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten
voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, en die, onder de voorwaarden bepaald
in de paragrafen 1 tot 3, hun toegelaten activiteit moeten onderbreken, kunnen op geen enkel bedrag aan
overbruggingsrecht voor deze onderbreking van activiteit aanspraak maken.". Art. 3. In artikel
5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden de
woorden "1° tot en met 3° " opgeheven; 2° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd luidende: "
§ 3. Het behoud van de sociale rechten, zoals bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 22 december
2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, is niet van toepassing
op de zelfstandigen, helpers en meewerkende echtgenotes bedoeld in artikel 3.". HOOFDSTUK 2.
- Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering
en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten Art.
4. Artikel 28 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering
en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, laatstelijk
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2018, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen,
wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende: " § 2. De uitkeringen worden geweigerd
voor de periode gedekt door de maandelijkse financiėle uitkering toegekend krachtens hoofdstuk 3 van
de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht
ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten
gunste van zelfstandigen.". HOOFDSTUK 3 - Inwerkingtreding Art. 5. Dit besluit heeft
uitwerking met ingang van 1 maart 2020. Art. 6. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de
minister bevoegd voor Zelfstandigen, zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit. Gegeven
te Brussel, 27 april 2020. FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale
Zaken, M. DE BLOCK De Minister van Zelfstandigen, D. DUCARME