FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE
15 OKTOBER 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging, van het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk
besluit dat ik de eer heb U ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel om bijkomende maatregelen
in te voeren die de Belgische openbare ICB's met een veranderlijk aantal rechten van deelneming onder
bepaalde bijzondere voorwaarden kunnen toepassen in het kader van hun liquiditeitsbeheer. Daarnaast heeft
het koninklijk besluit tot doel om enkele aanpassingen door te voeren aan het koninklijk besluit van
7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging,
in het kader van de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de
Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik
en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012. Het strekt er ook toe om artikel 38 van de Verordening
(EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen
kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde
securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen
(EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 te implementeren. Hieronder volgt een algemene uiteenzetting
omtrent de nieuwigheden inzake liquiditeitsinstrumenten waarvan de invoering wordt voorgesteld: I.
ALGEMENE OVERWEGINGEN Het liquiditeitsrisico bij instellingen voor collectieve belegging met
een veranderlijk aantal rechten van deelneming wordt beschouwd als één van de belangrijkste risico's
voor deze instellingen. De mogelijkheid die aan de deelnemers geboden wordt om de inkoop van hun rechten
van deelneming te vragen ten laste van de activa van de instellingen voor collectieve belegging met een
veranderlijk aantal rechten van deelneming, maakt deze in het bijzonder vatbaar voor het liquiditeitsrisico.
Bovendien kunnen de transacties die door de instellingen voor collectieve belegging worden uitgevoerd
met het oog op de uitvoering van de verzoeken tot inkoop, in een context van spanningen op de financiėle
markten, de bestaande problemen verergeren. Tenslotte hebben de transactiekosten die veroorzaakt worden
door de wijziging van de samenstelling van de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging,
tot gevolg dat de in- en uittredingen van de deelnemers kosten voor de instelling met zich meebrengen. Op
12 januari 2017 heeft de Financial Stability Board (FSB) het document "Policy Recommendations to Address
Structural Vulnerabilities from Asset Management Activities" gepubliceerd. In dat document beschouwt
de FSB het liquiditeitsrisico als een structurele kwetsbaarheid. De FSB stelt in verband met het liquiditeitsrisico
negen aanbevelingen voor, ten aanzien van zowel IOSCO1 als de nationale toezichthouders.
Deze aanbevelingen strekken ertoe: - te onderzoeken of de informatieverstrekking ten aanzien
van de beleggers in overeenstemming is met de reglementering en een betere rapportering bestemd voor
de voor liquiditeit bevoegde autoriteiten na te streven; - de liquiditeit van de activa en frequentie
van de terugbetaling van de aandeelhouders beter op elkaar af te stemmen; - het aantal beschikbare
instrumenten die gebruikt kunnen worden in het kader van het liquiditeitsbeheer te verhogen (zie in het
bijzonder op p. 39); - het gebruik van stress tests aan te moedigen. IOSCO heeft in
het verleden een aantal principes inzake liquiditeit van instellingen voor collectieve belegging vastgelegd
en werkt momenteel aan een actualisatie van deze principes, onder meer in functie van de hoger beschreven
FSB-aanbevelingen2. Op 14 februari 2018 heeft de ESRB haar `Recommendation
of the European Systemic Risk Board of 7 December 2017 on liquidity and leverage risks in investment
funds (ESRB/2017/6)' gepubliceerd. Aan de Europese Commissie wordt o.a. aanbevolen om wetgevende initiatieven
te nemen die een geharmoniseerd gebruik van liquiditeitsinstrumenten mogelijk maken. De Belgische
openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming beschikken
over verscheidene mogelijkheden om het liquiditeitsrisico te beheren. De Belgische wetgeving bevat reeds
een aantal verplichtingen inzake het beheer van het liquiditeitsrisico bij zowel de Belgische instellingen
voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG als bij de Belgische
openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van
deelneming (hierna gezamenlijk "ICB's" genoemd). In grote lijnen kan gesteld worden dat het liquiditeitsrisico
bij ICB's op volgende wijze wordt beheerd: - de ICB of haar beheervennootschap heeft de verplichting
om over een permanente risicobeheerfunctie te beschikken; - de ICB of haar beheervennootschap
moet een liquiditeitsbeleid opstellen, op geregelde basis liquiditeitscontroles uitvoeren en zich ervan
verzekeren dat het liquiditeitsprofiel van de activa overeenstemt met de verplichtingen van de ICB; -
De ICB of haar beheervennootschap moet stress tests uitvoeren. Tevens kan in uitzonderlijke
omstandigheden de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming van
de ICB en de berekening van de NIW (netto-inventariswaarde) worden geschorst. Gezien de aard van deze
maatregel, bestaat er echter een zekere terughoudendheid om hier gebruik van te maken. De maatregel is
dan ook in de eerste plaats geschikt in periodes van zware liquiditeitsproblemen. Voorliggend
ontwerp heeft daarom tot doel om het aantal beschikbare instrumenten te verhogen die de ICB's kunnen
toepassen. De mogelijkheid tot gebruik van bijkomende instrumenten die gebruikt kunnen worden in het
kader van het liquiditeitsbeheer en de omkaderende voorwaarden worden ingevoerd via een aanpassing van
de volgende teksten: - het KB van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de
periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk
aantal rechten van deelneming (hierna "het boekhoud-KB"); - het KB van 12 november 2012 met
betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de
voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (hierna "het beheervennootschap-KB"); - het KB van 12 november
2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van
Richtlijn 2009/65/EG (hierna "het ICBE-KB"); - het KB van 25 februari 2017 met betrekking tot
bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen,
en houdende diverse bepalingen (hierna "het AICB-KB"). II. KRACHTLIJNEN VAN DE REGELING II.1.
Algemeen Voorliggend ontwerp heeft tot doel om de volgende instrumenten in te voeren: -
swing pricing (zie bespreking onder II.2) - anti-dilution levy (zie bespreking onder II. 3) -
redemption gates (zie bespreking onder II. 4) Een ICB of een beheervennootschap die gebruik
wenst te maken van minstens één van deze mogelijkheden zal vooraf een beleid moeten vaststellen dat de
toepassingsvoorwaarden toelicht. Tevens zal zij in haar beleid inzake belangenconflicten specifiek aandacht
moeten schenken aan de belangenconflicten die kunnen voortvloeien uit het gebruik van deze instrumenten. II.2.
Swing Pricing Swing pricing is een mechanisme dat ertoe strekt de negatieve impact op de NIW
van een ICB of één van haar compartimenten3 weg te nemen die veroorzaakt wordt door
in- en uittredingen van deelnemers in de ICB. Indien de netto in- of uittredingen een bepaald
niveau overschrijden (de drempel), zal de NIW naar boven of naar beneden worden bijgesteld met een vastgelegd
percentage (de swing factor). Zo zal bij grote netto-uittredingen de NIW naar beneden worden bijgesteld,
waardoor de uittredende deelnemers een iets lagere NIW ontvangen. Omgekeerd zal bij grote netto-intredingen
de NIW naar boven worden bijgesteld, waardoor de intredende deelnemers een iets hogere NIW betalen. In
beide gevallen worden de bestaande deelnemers beschermd tegen de kosten die in- en uittredingen met zich
meebrengen. De techniek is dus in het voordeel van de langetermijnbelegger en ontmoedigt kortetermijnspeculatie. Swing
pricing is in wezen een boekhoudkundige ingreep bij de berekening van de NIW. De NIW zal op de datum
van de grote netto in- en uittredingen verhoogd of verlaagd worden met de swing factor. Bij de daaropvolgende
berekening zal de NIW, behoudens nieuwe toepassing van het swing pricing mechanisme, opnieuw op het normale
niveau liggen. De modaliteiten en vereiste transparantie bij het gebruik van dit mechanisme
komen aan bod in de artikelsgewijze bespreking. Het ontwerpbesluit vereist niet dat de mogelijkheid
om swing pricing te gebruiken in de statuten of het beheerreglement vermeld wordt. Een ICB die gebruik
wenst te maken van het mechanisme, zal uiteraard moeten nagaan of haar statuten of beheerreglement geen
bepalingen bevatten die haar beletten om dit te doen met naleving van het wettelijk vastgelegde kader.
Er wordt tevens opgemerkt dat publiciteiten van ICB's die gebruik maken van swing pricing hierover de
nodige informatie moeten bevatten. II.3. Anti-dilution levy Anti-dilution levy is,
net als swing pricing, een mechanisme dat ertoe strekt de negatieve impact op de NIW van een ICB of van
één van haar compartimenten weg te nemen die veroorzaakt wordt door in- en uittredingen van deelnemers
in de ICB. Indien de netto in- of uittredingen een bepaalde drempel overschrijden, kan de ICB
of de beheervennootschap beslissen om een bijkomende kost op te leggen aan de in- en uittredende beleggers,
die ten goede komt aan de ICB. Zo kan bij grote netto-uittredingen een hogere uittredingskost en bij
grote netto-intredingen een hogere intredevergoeding worden aangerekend. In tegenstelling tot bij swing
pricing wordt de NIW zelf dus niet aangepast, maar wordt een bijkomende instap- of uittredekost aangerekend
aan de beleggers. De anti-dilution levy zal slechts worden toegepast na een expliciete beslissing
van de ICB of de beheervennootschap. In tegenstelling tot bij swing pricing is er bijgevolg geen automatische
toepassing van dit mechanisme. De beslissing slaat zowel op de hoogte van de drempel en van de bijkomende
kost als op het al dan niet toepassen van het mechanisme bij overschrijden van de drempel. De
modaliteiten en vereiste transparantie bij het gebruik van dit mechanisme komen aan bod in de artikelsgewijze
bespreking. Het ontwerpbesluit vereist niet expliciet dat de mogelijkheid om de anti-dilution
levy te gebruiken in de statuten of het beheerreglement vermeld wordt. De bestaande statuten of het bestaande
beheerreglement dienen wel al de beschrijving, de berekeningswijze en het tarief te bevatten van de verschillende
kosten. Bijgevolg zullen de ICB's die gebruik willen maken van het mechanisme van anti-dilution levy
hun statuten of beheerreglement hieraan moeten conformeren. Er wordt tevens opgemerkt dat publiciteiten
van ICB's die gebruik maken van dit mechanisme hierover de nodige informatie moeten bevatten. II.4.
Redemption gates Het mechanisme van redemption gates houdt in dat de ICB of de beheervennootschap
kan beslissen om de orders van de uittredende deelnemers slechts gedeeltelijk uit te voeren indien een
op voorhand vastgelegde drempel wordt overschreden. Aangezien de orders gedeeltelijk worden uitgevoerd,
wordt de berekening van de NIW zelf niet geschorst. Door het gebruik van de redemption gates
beschikt de ICB of de beheervennootschap over meer tijd om in geval van grote uittredingen de onderliggende
activa te gelde te maken op de markt. Het gaat om een maatregel die bij uitstek wordt gebruikt bij stress-situaties4. Deze
maatregel wordt ingevoerd bovenop de vandaag bestaande mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden
over te gaan tot een volledige schorsing van de in- en uittredingen. Informatie over het mogelijk
gebruik van de maatregel zal worden opgenomen in het prospectus, de periodieke verslagen en de statuten
of het beheerreglement. Een beschrijving van de modaliteiten en de vereiste notificaties bij het gebruik
van dit mechanisme komen aan bod in de artikelsgewijze bespreking. II.5. Naleving van het Wetboek
van economisch recht De toepassing van het bovenvermelde mechanisme van anti-dilution levy heeft
tot gevolg dat de deelnemer geen zicht heeft op de kosten die effectief worden toegepast bij de inschrijving
of uittreding. Bovendien heeft swing pricing onrechtstreeks een gelijkaardig economisch effect aangezien
het de bepaling van de NIW beļnvloedt en ten gevolge daarvan ook de inschrijvings- of uittredingsprijs
die betaald wordt door de belegger. Bijgevolg maakt het in de wetgeving invoeren van deze mogelijkheden
een uitzondering uit op artikel VI. 3, § 2 van het Wetboek van economisch recht. Hierin wordt
immers bepaald: "Elke onderneming die aan de consument homogene diensten aanbiedt, duidt de prijs hiervan
schriftelijk, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aan." Krachtens artikel VI. 4 van het Wetboek
van economisch recht is de aangeduide prijs "de door de consument totaal te betalen prijs, waaronder
is begrepen: de belasting over de toegevoegde waarde, alle overige taksen en de kosten van alle diensten
die door de consument verplicht moeten worden bijbetaald." Uit de artikelen VI. 4 en VI. 3, §
2 van het Wetboek van economisch recht vloeit voort dat de aangeduide prijs verplicht alle verschillende
kosten moet bevatten die aan de aankoop verbonden zijn. Artikel VI. 1, § 2 van het Wetboek van
economisch recht machtigt U echter om bijzondere regels vast te stellen of af te wijken van de toepassing
van sommige bepalingen van boek VI van het Wetboek van economisch recht, en dit voor een of meerdere
categorieėn van financiėle diensten, wat het voorliggend ontwerpbesluit beoogt te doen. Er werd
rekening gehouden met alle opmerkingen van de Raad van State. III. COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN HOOFDSTUK
I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen door
bepaalde instellingen voor collectieve belegging Artikel 1 Dit artikel voert een wijziging
door van artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen
door bepaalde instellingen voor collectieve belegging. Het huidige artikel 9 legt een kwantitatieve limiet
op inzake de vergoeding die kan worden afgetrokken van de inkomsten die voortvloeien uit het uitlenen
van effecten van openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten
van deelneming. Meer in het bijzonder moet op basis van dit artikel ten minste de helft van de vergoeding
voortvloeiend uit de effectenlening, na aftrek van de vergoeding, in voorkomend geval, van de beheerder
van het effectenleningsysteem en van de houder van de financiėle zekerheid, toekomen aan de uitlenende
instelling voor collectieve belegging. De nieuwe regeling legt niet langer een kwantitatieve limiet van
50 % op, maar voorziet dat alle inkomsten die voortkomen uit de effectenleningen, verrekend met directe
en indirecte operationele kosten, aan de ICB moeten worden overgedragen. Deze bepaling, die aansluit
bij randnummer 29 van de Esma-richtsnoeren betreffende ETF's en andere kwesties in verband met icbe's,
verhindert niet dat van de inkomsten uit effectenleningen een vergoeding wordt afgetrokken die wordt
betaald aan de tussenpersonen bij de effectenleningen als een normale vergoeding voor hun diensten in
het kader van dergelijke leningen (zie Q&A ESMA, application of the UCITS directive, p. 15). Er wordt
nog opgemerkt dat, indien de directe en indirecte operationele kosten als een forfaitair percentage van
de ontvangen inkomsten worden bepaald, het een goede praktijk is om op regelmatige basis te evalueren
of dit forfaitair percentage nog in overeenstemming is met deze bepaling. Artikel 2 Via
dit artikel wordt de eerste paragraaf van artikel 18 van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met
betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging aangepast. Voortaan
bevat deze paragraaf niet langer de verplichting om bepaalde informatie over de netto-opbrengsten en
vergoedingen in verband met de effectenleningen op te nemen in het jaarverslag en halfjaarverslag. Deze
wijziging wordt enerzijds verantwoord door de aanpassing van artikel 9 van hetzelfde besluit, en anderzijds
door het feit dat reeds uitgebreide informatie over het rendement en de kosten voor de effectenleningen
moet worden verstrekt in de periodieke verslagen van de betrokken instellingen voor collectieve belegging
op basis van deel A van de bijlage bij Verordening (EU) 2015/2365 van 25 november 2015 betreffende de
transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening
(EU) nr. 648/2012. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 10 november 2006
op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor
collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming Artikel 3 Dit
artikel voert de mogelijkheid in voor de ICB's en hun compartimenten om het mechanisme van "swing pricing"
toe te passen en legt tevens de modaliteiten en enkele bijkomende transparantievereisten vast. Een nieuw
artikel 21/1 wordt ingevoegd in het boekhoud-KB. Het volgende kan hierbij worden opgemerkt. Swing
pricing kan enkel wordt gebruikt indien de netto in- of uittredingen een bepaalde drempel overschrijden5.
Bijgevolg zal de swing pricing niet bij elke NIW-berekening worden toegepast6. De ICB
zal de drempel vastleggen, rekening houdend met de oriėntatie van het beheer en de liquiditeit van de
aangehouden activa. Het vastleggen van de swing factor zal niet discretionair, maar in functie
van de (geschatte) transactiekosten gebeuren. Het gebruik van het mechanisme zal op systematische
wijze moeten gebeuren, overeenkomstig het vastgelegde beleid, zonder hierbij een of meerdere (categorieėn
van) deelnemers te bevoordelen. Het mechanisme kan niet worden toegepast op dezelfde NIW als
het mechanisme van anti-dilution levy of de kosten bestemd voor de dekking van de kosten voor de verwerving
of de realisatie van de activa zoals voorzien in artikel 117, § 1, 1°, § 2, 1° en §
3, 1° van het ICBE-KB of, naargelang het geval, in artikel 82, § 1, 1°, § 2, 1° en §
3, 1° van het AICB-KB. Een gelijktijdige toepassing van deze verschillende mechanismen zou immers tot
gevolg hebben dat dezelfde uittredende of intredende beleggers tweemaal bijdragen voor dezelfde kosten. Zowel
het prospectus (zie art. 16 en 32 van het ontwerp) als de periodieke verslagen (zie art. 4 van het ontwerp)
dienen informatie op te nemen inzake het (mogelijk) gebruik van dit mechanisme. Tot slot wordt
in de mogelijkheid voorzien om bij reglement van de FSMA een rapporteringsverplichting in te voeren omtrent
het gebruik dat gemaakt werd van het mechanisme. Artikel 4 Dit artikel bevat de informatie
die moet worden opgenomen in de periodieke verslagen van de ICB's die gebruik maken of kunnen maken van
de mechanismen van swing pricing en/of anti-dilution levy. Naast de informatie uit het prospectus dienen
deze verslagen ook specifieke gegevens te bevatten over het gebruik van de mechanismen tijdens de verslagperiode. Tevens
voert het artikel een verplichting in om in de periodieke verslagen enkele gegevens op te nemen over
elk geval van schorsing van de berekening van de netto-inventariswaarden en/of de uitvoering van de aanvragen
tot uitgifte en/of inkoop van de rechten van deelneming. Er wordt opgemerkt dat deze informatie dus niet
enkel moet worden opgenomen in geval van toepassing van een bij dit ontwerpbesluit ingevoerde gedeeltelijke
schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop van de rechten van deelneming, maar ook van elke
andere schorsing. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 12 november 2012
met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn
2009/65/EG Artikel 5 In dit artikel wordt een begrip uit het ontwerpbesluit gedefinieerd. Artikelen
6 en 7 Deze artikelen wijzigen artikel 25, § 1 van het ICBE-besluit en voegen in hetzelfde
besluit een nieuw artikel 26/1 in. Zij strekken ertoe het beleid te regelen dat de beleggingsvennootschap
moet vastleggen indien zij van minstens één van de door het ontwerpbesluit ingevoerde instrumenten gebruik
wenst te maken. Het nieuw artikel 26/1 van het ICBE-KB bevat geen exhaustieve opsomming van
de elementen die in dit beleid minimaal aan bod moeten komen, maar stelt op algemene wijze dat het beleid
de toepassingsvoorwaarden moet verduidelijken. Om te verzekeren dat de beleggingsvennootschap
de voorziene instrumenten ook effectief met naleving van de wetgeving kan toepassen in de praktijk, moet
het beleid eveneens de organisatorische en administratieve maatregelen omschrijven die verzekeren dat
de wettelijke bepalingen en de in het beleid beschreven toepassingsvoorwaarden worden nageleefd. Op
basis van de voorgaande vereisten lijken, naast de vermelding van de betrokken compartimenten, minstens
de volgende elementen aan bod te moeten komen, zonder dat dit een exhaustieve lijst vormt: 1.
Voor swing pricing: - de toepasselijke drempel en factor, de wijze van bepaling en frequentie
van de herziening van de toepasselijke drempel en factor evenals de wijze en termijn van bewaring van
deze elementen; - de wijze waarop bepaalde kosten berekend worden en meer bepaald of al dan
niet de gecorrigeerde netto-inventariswaarde als basis genomen wordt voor de berekening van deze kosten; -
de procedures die moeten worden gevolgd in geval van fusie en andere herstructureringen van de beleggingsvennootschap
of haar compartimenten; - de procedures aangaande de vereiste rapporteringen inzake swing pricing; -
de geschiktheid van de boekhoudkundige systemen voor de toepassing van de techniek van swing pricing; -
afspraken met de verschillende dienstverleners inzake de toepassing van swing pricing. 2. Voor
anti-dilution levy: - de wijze van bepaling van de toepasselijke drempel evenals de wijze van
bepaling van de kostenaanpassing; - de procedures aangaande de vereiste rapporteringen inzake
anti-dilution levy; - afspraken met de verschillende dienstverleners inzake de toepassing van
anti-dilution levy. 3. Voor redemption gates: - de wijze van bepaling en frequentie
van de herziening van de toepasselijke drempel en het percentage van orders dat niet zal worden uitgevoerd
evenals de wijze en termijn van bewaring van deze elementen; - de procedures die moeten worden
gevolgd in geval van fusie en andere herstructureringen van de beleggingsvennootschap of haar compartimenten; -
de procedures aangaande de communicatie met de beleggers bij toepassing van het mechanisme evenals de
toepasselijke procedures inzake behandeling van de niet-uitgevoerde orders; - de procedures
aangaande de vereiste rapporteringen inzake redemption gates; - afspraken met de bewaarder en
andere dienstverleners omtrent de toepassing van redemption gates. Tevens zal het beleid de
aan het gebruik van de instrumenten gelinkte risico's moeten identificeren en in een kader hiervoor moeten
voorzien. Het beleid zal op regelmatige basis moeten worden geėvalueerd en desgevallend bijgewerkt.
Het oorspronkelijke beleid en eventuele bijwerkingen zullen vooraf ter informatie worden meegedeeld aan
de FSMA. Artikel 8 Dit artikel strekt er toe om artikel 38 van de Verordening (EU)
2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen
kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde
securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen
(EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 te implementeren. Het neemt de formulering van de verordening
over. Artikel 9 Dit artikel voert in artikel 117 van het ICBE-KB een nieuwe paragraaf
4 in, die het mogelijk maakt voor de ICB of het compartiment om het mechanisme van anti-dilution levy
toe te passen wanneer de netto in- of uittredingen een bepaalde drempel overschrijden. Zoals
uit de omschrijving onder II.3. van dit verslag blijkt, zal de ICB de gevallen waar het mechanisme gebruikt
wordt discretionair vastleggen. Bij het vaststellen van de drempel moet zij echter rekening houden met
de oriėntatie van het beheer en de liquiditeit van de aangehouden activa. Het vastleggen van de bijkomende
kost zal moeten gebeuren in functie van de transactiekosten. Bij het gebruik van de maatregel
moet de ICB zich ervan weerhouden om een of meerdere (categorieėn van) deelnemers te bevoordelen. Deze
bepaling is van bijzonder belang, gelet op het discretionair karakter van de beslissing over de toepassing
van het mechanisme en over de modaliteiten hiervan. Zoals vermeld bij de bespreking van artikel
1 kan het mechanisme van anti-dilution levy niet worden toegepast op dezelfde NIW als het mechanisme
van swing pricing. Zowel het prospectus (zie art. 15 van het ontwerp) als de periodieke verslagen
(zie art. 4 van het ontwerp) dienen informatie op te nemen inzake het (mogelijk) gebruik van dit mechanisme. Tot
slot wordt in de mogelijkheid voorzien om bij reglement van de FSMA een rapporteringsverplichting in
te voeren omtrent het gebruik dat gemaakt werd van het mechanisme. Artikel 10 Via dit
artikel wordt een nieuwe paragraaf 3 ingevoerd in artikel 130 van het ICBE-KB. Op grond hiervan zullen
beleggingsvennootschappen die gebruik kunnen maken van minstens een van de door het ontwerpbesluit ingevoerde
instrumenten hun beleid inzake belangenconflicten moeten aanpassen. Zij zullen hierbij in het bijzonder
rekening moeten houden met de belangenconflicten die kunnen voortvloeien uit het gebruik van deze instrumenten. Artikel
11 Dit artikel strekt ertoe het opschrift van onderafdeling II van afdeling IV van hoofdstuk
II van titel II van het ICBE-KB te wijzigen. Artikel 12 Dit artikel wijzigt het eerste
lid van artikel 198 van het ICBE-KB. Tot op heden is enkel voorzien in een algemene verplichting tot
publicatie van elke schorsing van de NIW, zonder verduidelijking op welke plaats deze publicatie moet
gebeuren. De nieuwe regeling legt geen plaats op waar de publicatie moet gebeuren, maar voorziet wel
om deze plaats in het prospectus op te nemen. Dit moet leiden tot een betere transparantie naar de beleggers.
Deze bepaling geldt zowel voor de volledige schorsingen als voor de in het ontwerpbesluit ingevoerde
gedeeltelijke schorsingen. Artikel 13 Met dit artikel wordt een nieuw artikel 198/1
ingevoegd in het ICBE-KB, dat in de mogelijkheid voorziet om redemption gates toe te passen. Het
gebruik van deze mogelijkheid wordt beperkt tot situaties waarbij de netto-uittredingsaanvragen een bepaalde
drempel overschrijden. Het mechanisme kan dus niet gebruikt worden in geval van netto-intredingsaanvragen.
De drempel wordt bepaald op het niveau van de ICB en/of het compartiment, niet op het niveau van de individuele
belegger. De ICB of de beheervennootschap moet deze drempel vastleggen rekening houdend met de oriėntatie
van het beheer en de liquiditeit van de aangehouden activa. De schorsing betreft enkel dat deel
van de uittredingsaanvragen dat de drempel overschrijdt en moet proportioneel worden toegepast op alle
individuele uittredingsaanvragen die op de betrokken datum van afsluiting zijn ingediend. Het
deel van de uittredingsaanvragen dat ingevolge de gedeeltelijke schorsing niet is uitgevoerd, wordt automatisch
overgedragen naar de eerstvolgende afsluitingsdatum, behoudens in geval van herroeping door de belegger
of een nieuwe toepassing van het mechanisme. De schorsing is steeds tijdelijk, aangezien de beslissing
tot schorsing telkens opnieuw moet worden genomen wanneer de vastgelegde drempel wordt overschreden. Telkens
er gebruik zal worden gemaakt van deze maatregel, zullen zo snel mogelijk de volgende kennisgevingen
moeten gebeuren: - kennisgeving aan de FSMA; - indien het compartiment in andere EER-lidstaten
is verhandeld: kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten; - individuele mededeling
aan de deelnemers die een uittredingsaanvraag hebben gedaan, samen met de informatie op welke wijze zij
kunnen overgaan tot herroeping van het deel van het order dat nog niet werd uitgevoerd. In voorkomend
geval zal deze mededeling worden gedaan via de betrokken distributeur(s): deze laatste zal de deelnemers
informeren over de schorsing van de orders via het borderel. Het wordt in dit kader benadrukt dat de
instelling voor collectieve belegging immers niet altijd een rechtstreekse band heeft met al haar deelnemers; -
publicatie van de maatregel, op de in het prospectus vermelde website. Artikel 14 Dit
artikel strekt er in de eerste plaats toe om de toepassing van artikel 37, tweede lid uit te breiden
naar de in artikel 219, § 2 bedoelde berichten, reclame en andere stukken. Daarnaast strekt het
artikel ertoe een correctie door te voeren van artikel 219, § 2. Deze correctie vloeit voort uit
de opheffing, door het koninklijk besluit van 25 april 2014 betreffende bepaalde informatieverplichtingen
bij de commercialisering van financiėle producten bij niet-professionele cliėnten, van het eerste lid
van artikel 42. Artikelen 15 en 16 Deze artikelen leggen de informatie vast die de
ICB's moeten opnemen in hun prospectus indien zij gebruik willen maken van de mechanismen van swing pricing
en/of anti-dilution levy. Artikel 17 Dit artikel vervangt punt IV.5 van bijlage A bij
het ICBE-KB, in verband met de informatie die in het prospectus moet worden opgenomen over de verschillende
vormen van schorsingen (o.m. redemption gates en schorsing van de berekening van de NIW). Inzake de plaats
van publicatie wordt verwezen naar de commentaren bij artikel 9 van het ontwerpbesluit. Indien een ICB
gebruik kan maken van het mechanisme van redemption gates, moet zij in het prospectus de drempel opnemen
vanaf wanneer het mechanisme kan worden toegepast. Artikel 18 Via dit artikel wordt
punt 10 van bijlage C bij het ICBE-KB aangepast. Op basis hiervan moet de mogelijkheid tot gebruik van
het mechanisme van redemption gates in de statuten of het beheerreglement worden opgenomen. Een gelijkaardige
vermelding is reeds verplicht voor de al bestaande schorsingsmogelijkheden. HOOFDSTUK IV. -
Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot beheervennootschappen
van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG Artikelen
19 tot 22 In de artikelen 19 tot 22 worden in het beheervennootschap-KB gelijkaardige wijzigingen
doorgevoerd voor de beheervennootschappen van de ICBE's als de wijzigingen, ingevoerd door de artikelen
6, 7 en 10 van het ontwerpbesluit, die gelden voor de zelfbeheerde beleggingsvennootschappen. Er wordt
dan ook verwezen naar de commentaren bij die artikelen. Uiteraard zal uit het beleid dat de beheervennootschappen
op basis van de voormelde artikelen moeten opstellen duidelijk moeten blijken voor welke (compartimenten
van) ICB's zij de betrokken instrumenten wensen toe te passen. HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan
het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve instellingen
voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen Artikelen
23 tot 34 Deze artikelen voeren een gelijkaardige regeling in voor de AICB's als de regeling
die hierboven wordt beschreven voor de ICB's die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG.
Bijgevolg wordt voor meer uitleg bij de wijzigingen aan het AICB-KB verwezen naar de commentaren bij
de wijzigingen aan het ICBE-KB onder Hoofdstuk III hierboven. HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling Artikel
35 Dit artikel verduidelijkt welke ministers belast zijn met de uitvoering van dit besluit. Ik
heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe
dienaar, De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van
Financiėn, J. VAN OVERTVELDT _______ Nota's 1 International
Organization of Securities Commissions 2 Overeenkomstig Principe 4 van de "IOSCO
Principles of Liquidity Risk Management for Collective Investment Schemes" dient de verantwoordelijke
entiteit, indien toegestaan en gepast voor een ICB, en indien in het belang van de beleggers, in de oprichtingsdocumenten
de mogelijkheid om specifieke instrumenten of uitzonderlijke maatregelen, die het recht op terugbetalingen
kunnen beļnvloeden, op te nemen. 3 Om boekhoudkundige redenen wordt het gebruik
van dit mechanisme op het niveau van klassen van rechten van deelneming niet voorzien. 4
De hoger beschreven swing pricing en anti-dilution levy kunnen daarentegen ook onder normale marktomstandigheden
zinvol worden toegepast. 5 Indien dit gerechtvaardigd wordt door de omstandigheden
kan deze drempel worden vastgelegd op nul. 6 Het ingevoerde mechanisme is dus
een zogenaamde "gedeeltelijke swing pricing" en geen "volledige swing pricing".
Raad
van State, afdeling Wetgeving, advies 64.042/2/V van 3 september 2018, over een ontwerp van koninklijk
besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen
door bepaalde instellingen voor collectieve belegging, van het koninklijk besluit van 10 november 2006
op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor
collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, van het koninklijk besluit
van 12 november 2012 met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging
die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, van het koninklijk besluit van 12 november 2012
met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn
2009/65/EG en van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve
instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen' Op
24 juli 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eersteminister en Minister van Werk,
Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel verzocht binnen een termijn van dertig dagen
van rechtswege1 verlengd tot 7 september 2018 een advies te verstrekken over een ontwerp
van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot
de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging, van het koninklijk besluit
van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare
instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, van het koninklijk
besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve
belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, van het koninklijk besluit van 12
november 2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden
van Richtlijn 2009/65/EG en van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde
openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende
diverse bepalingen'. Het ontwerp is door de tweede vakantiekamer onderzocht op 3 september 2018
. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Patrick Ronvaux, staatsraden,
Sébastien Van Drooghenbroeck, assessor, en Béatrice Drapier, griffier. Het verslag is uitgebracht
door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur. De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse
tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot . Het advies, waarvan
de tekst hierna volgt, is gegeven op 3 september 2018 . Aangezien de adviesaanvraag ingediend
is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd
op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde
gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller
van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten. Wat die drie punten betreft,
geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. In het tweede en het vierde lid
van de aanhef dienen de nog geldige wijzigingen vermeld te worden die eerder in de bepalingen aangebracht
zijn die daarin als rechtsgrond van het ontworpen besluit opgegeven worden 2. 2.
Aan het einde van het derde lid van de aanhef dient meer speciefiek verwezen te worden naar artikel VI.1,
§ 2, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht. 3. Het ontworpen artikel 69 van
het koninklijk besluit van 12 november 2012 `met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging
die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG' (artikel 8 van het ontwerp) is een weergave
van artikel 50bis van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 `tot
coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor
collectieve belegging in effecten (icbe's)'. Dat artikel 50bis is in die richtlijn ingevoegd bij artikel
38 van verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 `tot vaststelling
van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige,
transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG
en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012'. Aangezien die laatste
bepaling rechtstreekse werking heeft, komt het niet aan de Staten toe om ze weer te geven in hun rechtsorde,
behalve om ter wille van de leesbaarheid uitdrukkelijk te specificeren dat de nationale bepaling aangenomen
is "overeenkomstig" de relevante Europese bepaling. Het ontworpen artikel 69 moet in die zin
herzien worden. De Griffier, De Voorzitter, Béatrice DRAPIER Pierre VANDERNOOT _______ Nota's 1
Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten
op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege
verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij
verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus. 2 Beginselen van de wetgevingstechniek
- Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadst-consetat.be, tab
"Wetgevings-techniek", aanbeveling 27.
15 OKTOBER 2018. - Koninklijk besluit
tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen door
bepaalde instellingen voor collectieve belegging, van het koninklijk besluit van 10 november 2006 op
de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve
belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, van het koninklijk besluit van 12 november
2012 met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen
aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking
tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG
en van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve
instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen FILIP,
Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet
op de Grondwet, artikel 108; Gelet op de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen
voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen
voor belegging in schuldvorderingen, de artikelen 64, § 1, 1°, gewijzigd bij de wet van 17 juli
2013 en de wet van 19 april 2014, 82, tweede lid, 86, gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, 88,
§ 3, vierde lid, gewijzigd bij de wet van 19 april 2014 en 218, vierde lid; Gelet op
het Wetboek van economisch recht, artikel VI. 1, § 2, eerste lid; Gelet op de wet van
19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders,
de artikelen 229, § 1, 1°, 245, gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, 249, gewijzigd door
de wet van 25 december 2016, 252, § 3, derde lid en 330; Gelet op het koninklijk besluit
van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging; Gelet
op het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen
van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van
deelneming; Gelet op het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot beheervennootschappen
van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG; Gelet
op het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging
die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG; Gelet op het koninklijk besluit van
25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging
en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen; Gelet op het advies van de Autoriteit
voor Financiėle Diensten en Markten, gegeven op 23 mei 2018; Gelet op het advies van de Raad
voor het Verbruik, gegeven op 21 juni 2018; Gelet op advies 64.042/2/V van de Raad van State,
gegeven op 3 september 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten
op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op de voordracht van de Vice-eersteminister
en Minister van Economie en de Minister van Financiėn, Hebben Wij besloten en besluiten Wij
: HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot
de effectenleningen door bepaalde instellingen voor collectieve belegging Artikel 1. Artikel
9 van het koninklijk besluit van 7 maart 2006 met betrekking tot de effectenleningen door bepaalde instellingen
voor collectieve belegging wordt vervangen als volgt : "Art. 9. Alle inkomsten die voortkomen
uit de effectenlening, verrekend met directe en indirecte operationele kosten, moeten aan de uitlenende
instelling voor collectieve belegging worden overgedragen.". Art. 2. In artikel 18, §
1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het woord "en" wordt
ingevoegd tussen de woorden "de aard van de uitgeleende effecten" en de woorden "de aard van de bekomen
financiėle zekerheden"; 2° de woorden ", de op deze verrichtingen door de uitlenende instelling
voor collectieve belegging gerealiseerde netto-opbrengsten en het aandeel van de vergoeding voortvloeiend
uit de effectenleningen, na aftrek van de vergoeding, in voorkomend geval, van de beheerder van het effectenleningsysteem
en van de houder van de financiėle zekerheid, dat toekomt aan de persoon die voor de uitlenende instelling
voor collectieve belegging beheertaken als bedoeld in artikel 3, 9°, a) van de wet van 20 juli 2004
verzekert" worden opgeheven. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 10 november
2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen
voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming Art. 3. In het
koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen
van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van
deelneming, wordt een artikel 21/1 ingevoegd, luidende: "Art. 21/1. De instelling voor collectieve
belegging kan een vooraf gedefinieerde factor toepassen op de conform de bepalingen van dit besluit bepaalde
netto-inventariswaarde, om deze naar boven bij te stellen als de positieve schommeling van het passief
als gevolg van de toe- en uittredingen een bepaalde drempel overschrijdt, en om deze naar beneden bij
te stellen als de negatieve schommeling van het passief als gevolg van de toe- en uittredingen een bepaalde
drempel overschrijdt. Als de instelling voor collectieve belegging ervoor opteert om het in
het eerste lid bedoelde mechanisme toe te passen, dient zij zich aan de volgende bepalingen te conformeren: 1°
de op de netto-inventariswaarde toegepaste factor wordt bepaald met inachtneming van de kosten voor
de herschikking van de portefeuille die voortvloeien uit de passiefbewegingen; 2° de drempel
waarboven het mechanisme wordt toegepast, moet gerechtvaardigd zijn in het licht van de oriėntatie van
het beheer van de instelling voor collectieve belegging en de liquiditeit van de aangehouden activa; 3°
de instelling voor collectieve belegging past het mechanisme systematisch en conform de door haar bepaalde
regels toe, en ziet erop toe geen van de deelnemers of categorieėn van deelnemers op welke manier ook
te bevoordelen ten opzichte van de andere deelnemers of categorieėn van deelnemers; 4° het
mechanisme kan enkel worden toegepast op de berekening van een specifieke netto-inventariswaarde (a)
indien niet gelijktijdig gebruik gemaakt wordt van de toepassing (i) van het mechanisme voorzien in artikel
117, § 4 van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot de instellingen voor
collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, of (ii) van het mechanisme
voorzien in artikel 82, § 4 van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot
bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen,
en houdende diverse bepalingen; (b) indien niet gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden
bedoeld (i) in artikel 117, § 1, 1°, § 2, 1° of § 3, 1° van bovenvermeld koninklijk
besluit van 12 november 2012, of (ii) in artikel 82, § 1, 1°, § 2, 1° of § 3,
1° van bovenvermeld koninklijk besluit van 25 februari 2017; 5° in het prospectus wordt melding
gemaakt van het bestaan, de werking en de modaliteiten van het mechanisme bepaald bij dit artikel; 6°
in het periodiek verslag wordt melding gemaakt van het bestaan, de werking, de modaliteiten en de toepassing
van het mechanisme bepaald bij dit artikel. De FSMA kan bij reglement een verplichting invoeren
tot rapportering aan de FSMA inzake het gebruik van dit mechanisme. Tevens zullen in dit reglement regels
kunnen worden vastgesteld omtrent de inhoud, frequentie en wijze van rapportering.". Art. 4.
In afdeling 2 van deel 1 van hoofdstuk II van de bijlage bij hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij koninklijk
besluit van 25 februari 2017, wordt punt 2.5.7 aangevuld als volgt: "- Voor een instelling voor
collectieve belegging die het mechanisme toepast zoals voorzien in artikel 21/1 van dit besluit: 1°
de mogelijkheid voor de instelling voor collectieve belegging om het mechanisme toe te passen; 2°
de lijst van compartimenten waarvoor het mechanisme zal worden toegepast; 3° een beschrijving
van het doel en de werking van het mechanisme; 4° de in 21/1, eerste lid, van dit besluit bedoelde
factor; 5° de impact die het gebruik van het mechanisme heeft op de berekening van de prestatievergoeding
indien het prospectus voorziet in de berekening van een prestatievergoeding; 6° per compartiment,
het aantal keren en de data waarop het mechanisme werd toegepast in de verslagperiode; 7° de
lijst van de compartimenten waarvoor het mechanisme werd toegepast voor de berekening van de netto-inventariswaarde
op de datum van afsluiting van de verslagperiode en de impact hiervan op de berekening van het rendement
in de verslagperiode. - Voor een instelling voor collectieve belegging die het mechanisme toepast
zoals voorzien in artikel 117, § 4, van het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking
tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG
of in artikel 82, § 4 van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde
openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende
diverse bepalingen: 1° de mogelijkheid voor de instelling voor collectieve belegging om het
mechanisme toe te passen; 2° de lijst van compartimenten waarvoor het mechanisme kan worden
toegepast; 3° een beschrijving van het doel en de werking van het mechanisme; 4°
per compartiment, het aantal keren en de data waarop het mechanisme werd toegepast evenals de toegepaste
aanpassing van de kosten. - voor een instelling voor collectieve belegging die tijdens de verslagperiode
de bepaling van de netto-inventariswaarde en/of de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en/of inkoop
van de rechten van deelneming heeft geschorst, voor elke schorsing het compartiment, de datum, de periode
en de reden van de schorsing.". HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van
12 november 2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden
van Richtlijn 2009/65/EG Art. 5. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 november 2012
met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn
2009/65/EG wordt een bepaling onder 17° /1 ingevoegd, luidende: "17° /1 het koninklijk besluit
van 10 november 2006: het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening
en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk
aantal rechten van deelneming;". Art. 6. In artikel 25, § 1, 1° en 2°, van hetzelfde
besluit worden telkens de woorden ", 26/1" ingevoegd tussen het woord "26" en de woorden "en 58". Art.
7. In hetzelfde besluit wordt een artikel 26/1 ingevoegd, luidende: "Art. 26/1. § 1.
Indien gebruik wordt gemaakt van de door artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006
of de artikelen 117, § 4, of 198/1 van dit besluit geboden mogelijkheden, stelt de beleggingsvennootschap
een passend en doeltreffend beleid vast: 1° dat de toepassingsvoorwaarden van de betrokken
mechanismen verduidelijkt; 2° dat de organisatorische en administratieve maatregelen verduidelijkt
die haar in staat stellen om de in de inleidende zin van deze paragraaf vermelde bepalingen en de in
de bepaling onder 1° vermelde toepassingsvoorwaarden na te leven; 3° dat de desbetreffende
specifieke risico's identificeert en een aangepast omkaderings- en controlemechanisme invoert. Dat mechanisme
moet het inzonderheid mogelijk maken de vertrouwelijkheid in verband met de ontvangen inschrijvings-
en inkooporders te garanderen en het misbruik van de informatie over het gebruik van voornoemde mechanismen
te voorkomen. § 2. Alvorens gebruik te maken van de mogelijkheden van artikel 21/1 van
het koninklijk besluit van 10 november 2006 of van de artikelen 117, § 4, of 198/1 van dit besluit,
stelt de beleggingsvennootschap de FSMA in kennis van het in paragraaf 1 bedoelde beleid en de eventuele
actualiseringen ervan.". Art. 8. Artikel 69 van hetzelfde besluit, opgeheven door het koninklijk
besluit van 25 februari 2017, wordt hersteld als volgt: "Art. 69. Overeenkomstig artikel 50bis
van Richtlijn 2009/65/EG, als de instelling voor collectieve belegging wordt blootgesteld in het kader
van een effectisering die niet langer voldoet aan de voorschriften van Verordening (EU) 2017/2402 van
het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie
en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie,
en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr.
1060/2009 en (EU) nr. 648/2012, handelt zij in het belang van de beleggers en neemt zij, indien nodig,
corrigerende maatregelen. Art. 9. Artikel 117 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een
paragraaf 4: " § 4. De in paragraaf 1, 1°, paragraaf 2, 1°, en paragraaf 3, 1°, bedoelde
bedragen kunnen naar boven of naar beneden worden bijgesteld naargelang het passief, als gevolg van de
toe- en uittredingen van de betrokken dag, naar boven of naar beneden dan wel omgekeerd varieert, naargelang
het geval. Als de instelling voor collectieve belegging ervoor opteert om het in het eerste
lid bedoelde mechanisme toe te passen, dient zij zich aan de volgende bepalingen te conformeren: 1°
de bijstelling van de in het eerste lid bedoelde bedragen gebeurt onder verwijzing naar de kosten voor
de herschikking van de portefeuille die voortvloeien uit de passiefbewegingen; 2° de drempel
waarboven de betrokken bedragen kunnen worden bijgesteld, moet gerechtvaardigd zijn in het licht van
de oriėntatie van het beheer van de instelling voor collectieve belegging en de liquiditeit van de door
haar gehouden activa; 3° als de instelling voor collectieve belegging gebruik maakt van die
mogelijkheid, ziet zij erop toe geen van de deelnemers of categorieėn van deelnemers op welke manier
ook te bevoordelen ten opzichte van de andere deelnemers of categorieėn van deelnemers; 4°
het mechanisme kan enkel worden toegepast op een bepaalde dag indien niet gelijktijdig gebruik gemaakt
wordt van het mechanisme voorzien in artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 voor
de berekening van de netto-inventariswaarde; 5° in het prospectus wordt melding gemaakt van
het bestaan, de werking en de modaliteiten van het mechanisme bepaald bij dit artikel; 6° in
het periodiek verslag wordt melding gemaakt van het bestaan, de werking, de modaliteiten en de toepassing
van het mechanisme bepaald bij dit artikel. De FSMA kan bij reglement een verplichting invoeren
tot rapportering aan de FSMA inzake het gebruik van dit mechanisme. Tevens zullen in dit reglement regels
kunnen worden vastgesteld omtrent de inhoud, frequentie en wijze van rapportering.". Art. 10.
In hetzelfde besluit wordt artikel 130 aangevuld met een paragraaf 3, luidende: " § 3.
Indien gebruik wordt gemaakt van de door artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006
of de artikelen 117, § 4, of 198/1 van dit besluit geboden mogelijkheden, moet het conform paragraaf
1 ingevoerde beleid inzake belangenconflicten inzonderheid: 1° de belangenconflicten identificeren
die verband houden met het gebruik van die mogelijkheden, ongeacht de personen waartussen deze belangenconflicten
zich voordoen; 2° de met het oog op het beheer van die belangenconflicten te volgen procedures
en te nemen maatregelen definiėren.". Art. 11. Het opschrift van onderafdeling II van afdeling
IV van hoofdstuk II van titel II van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Onderafdeling
II. - Berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen
bij foutieve berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming; schorsing van de
uitvoering van de aanvragen tot inkoop" Art. 12. Artikel 198, eerste lid van hetzelfde besluit
wordt aangevuld met de woorden "op de in het prospectus vermelde plaats". Art. 13. In onderafdeling
II van afdeling IV van hoofdstuk II van titel II van hetzelfde besluit wordt een artikel 198/1 ingevoegd,
luidende: "Art. 198/1. Conform dit artikel kan de instelling voor collectieve belegging de uitvoering
van de aanvragen tot inkoop gedeeltelijk schorsen. De schorsingsmaatregel wordt onder de volgende
voorwaarden toegepast: - de schorsingsmaatregel mag enkel worden toegepast wanneer op een bepaalde
dag de negatieve schommeling van het saldo van het passief van de instelling voor collectieve belegging
of van het compartiment, voor die dag, een in het prospectus gedefinieerd en gepubliceerd percentage
overschrijdt; - het in het vorige streepje bedoelde percentage wordt bepaald in het licht van
de oriėntatie van het beheer van de instelling voor collectieve belegging en de liquiditeit van de aangehouden
activa; - de schorsingsmaatregel heeft betrekking op het deel van het totale bedrag van de inkopen
dat de in het eerste streepje vermelde drempel overschrijdt, en wordt proportioneel toegepast op alle
individuele aanvragen tot inkoop die voor de betrokken dag worden ingediend op het niveau van het betrokken
compartiment of de betrokken instelling voor collectieve belegging; - het gedeelte van de aanvragen
tot inkoop waarvan de uitvoering is geschorst, wordt, behalve wanneer het order door de deelnemer wordt
herroepen, automatisch uitgesteld tot de datum van afsluiting van de eerste daaropvolgende ontvangstperiode
van de aanvragen tot inschrijving en terugbetaling. De inkooporders moeten evenredig worden uitgevoerd
voor alle deelnemers; - de beslissing tot schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop
heeft een voorlopig karakter en wordt dag per dag genomen. Bij schorsing van de uitvoering van
de aanvragen tot inkoop stelt de instelling voor collectieve belegging de FSMA daarvan onmiddellijk in
kennis en bezorgt zij haar de cijfergegevens waaruit blijkt dat de in het vorige lid bedoelde drempel
is bereikt. Wanneer een instelling voor collectieve belegging haar rechten van deelneming ook in andere
lidstaten van de Europese Economische Ruimte verhandelt, dient zij haar beslissing ook ter kennis te
brengen van de bevoegde autoriteiten van die Staten. De betrokken deelnemers worden zo snel
mogelijk individueel op de hoogte gebracht van de schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop,
desgevallend via de betrokken distributeur(s). De instelling voor collectieve belegging bezorgt de betrokken
deelnemers tegelijkertijd ook alle informatie die zij nodig hebben om het betrokken order, in voorkomend
geval, te herroepen. De instelling voor collectieve belegging gaat onmiddellijk over tot de
publicatie van de maatregel tot schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop op de in het
prospectus vermelde website.". Art. 14. In artikel 219, § 2 van hetzelfde besluit worden
de woorden "35, 39, 42, tweede en derde lid", vervangen door de woorden "35, 37, tweede lid, 39, 42" Art.
15. Punt III, 4, van bijlage A bij hetzelfde besluit wordt aangevuld met een punt 4.4, luidende: "4.4
Indien een instelling voor collectieve belegging het mechanisme toepast zoals voorzien in artikel 117,
§ 4, vermelding van: 1° de mogelijkheid voor de instelling voor collectieve belegging
om het mechanisme toe te passen; 2° de lijst van compartimenten waarvoor het mechanisme kan
worden toegepast; 3° een beschrijving van het doel en de werking van het mechanisme.". Art.
16. In punt IV, 3, van bijlage A bij hetzelfde besluit wordt een punt 3.1/1 ingevoegd, luidende: "3.1/1
Indien een instelling voor collectieve belegging ervoor opteert om het mechanisme zoals voorzien in artikel
21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 toe te passen, vermelding van: 1° de mogelijkheid
voor de instelling voor collectieve belegging om het mechanisme toe te passen; 2° de lijst
van compartimenten waarvoor het mechanisme zal worden toegepast; 3° een beschrijving van het
doel en de werking van het mechanisme; 4° de maximale factor die kan worden toegepast op grond
van artikel 21/1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 november 2006; 5° de impact
die het gebruik van het mechanisme heeft op de berekening van de prestatievergoeding indien het prospectus
voorziet in de berekening van een prestatievergoeding.". Art. 17. In punt IV van bijlage A bij
hetzelfde besluit wordt de tekst van punt 5 vervangen als volgt: "5. Regels en voorwaarden voor
de inkoop en/of terugbetaling van de rechten van deelneming: - regels en voorwaarden voor de
inkoop en/of terugbetaling van de rechten van deelneming; - de gevallen van schorsing en de
plaats van publicatie van deze schorsing; - in geval van toepassing van een schorsing zoals
bepaald in artikel 198/1, het percentage van de negatieve schommeling van het saldo van het passief waarboven
de schorsingsmaatregel kan worden genomen.". Art. 18. In bijlage C van hetzelfde besluit, worden
in punt 10 de woorden "de artikelen 195 en 196" vervangen door "de artikelen 195, 196 en 198/1". HOOFDSTUK
IV. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot beheervennootschappen
van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG Art.
19. In artikel 2 van het Koninklijk besluit van 12 november 2012 met betrekking tot beheervennootschappen
van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG wordt
een bepaling onder 5° /1 ingevoegd, luidende: "5° /1 het koninklijk besluit van 10 november
2006: het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke
verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten
van deelneming ;". Art. 20. Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf
3, luidende : " § 3. Indien gebruik wordt gemaakt van de door artikel 21/1 van het koninklijk
besluit van 10 november 2006 of de artikelen 117, § 4, of 198/1 van het koninklijk besluit met
betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging geboden mogelijkheden, moet
het conform paragraaf 1 ingevoerde beleid inzake belangenconflicten inzonderheid: 1° de belangenconflicten
identificeren die verband houden met het gebruik van die mogelijkheden, ongeacht de personen waartussen
deze belangenconflicten zich voordoen; 2° de met het oog op het beheer van die belangenconflicten
te volgen procedures en te nemen maatregelen definiėren.". Art. 21. In artikel 25, §
1, 1° en 2° van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden
"artikel 26" worden vervangen door de woorden "de artikelen 26 en 26/1"; 2° de woorden "in
de artikelen 58, §§ 2 tot 5 en 76, §§ 2 tot 5" worden telkens vervangen door
de woorden "in artikel 58, §§ 2 tot 5". Art. 22. In hetzelfde besluit wordt een
artikel 26/1 ingevoegd, luidende : "Art. 26/1. § 1. Indien gebruik wordt gemaakt van
de door artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 of de artikelen 117, § 4,
of 198/1 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve
belegging geboden mogelijkheden, stelt de beheervennootschap een passend en doeltreffend beleid vast: 1°
dat de toepassingsvoorwaarden van de betrokken mechanismen verduidelijkt; 2° dat de organisatorische
en administratieve maatregelen verduidelijkt die haar in staat stellen om de in de inleidende zin van
deze paragraaf vermelde bepalingen en de in de bepaling onder 1° vermelde toepassingsvoorwaarden na
te leven; 3° dat de desbetreffende specifieke risico's identificeert en een aangepast omkaderings-
en controlemechanisme invoert. Dat mechanisme moet het inzonderheid mogelijk maken de vertrouwelijkheid
in verband met de ontvangen inschrijvings- en inkooporders te garanderen en het misbruik van de informatie
over het gebruik van voornoemde mechanismen te voorkomen. § 2. Alvorens gebruik te maken
van de mogelijkheden van artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 of van de artikelen
117, § 4, of 198/1 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen
voor collectieve belegging, stelt de beheervennootschap de FSMA in kennis van het in paragraaf 1 bedoelde
beleid en de eventuele actualiseringen ervan.". HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan het koninklijk
besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve instellingen voor collectieve
belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen Art. 23. In artikel 17,
1° en 2° van het koninklijk besluit van 25 februari 2017 met betrekking tot bepaalde openbare alternatieve
instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, en houdende diverse bepalingen
worden de woorden ", 18/1" telkens ingevoegd tussen het woord "18" en de woorden "en 41". Art.
24. In onderafdeling III van afdeling I van hoofdstuk I van titel II van hetzelfde besluit wordt een
artikel 18/1 ingevoegd, luidende : "Art. 18/1. § 1. Indien gebruik wordt gemaakt van
de door artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 of de artikelen 82, § 4,
of 147/1 van dit besluit geboden mogelijkheden, stellen de beleggingsvennootschappen een passend en doeltreffend
beleid vast: 1° dat de toepassingsvoorwaarden van de betrokken mechanismen verduidelijkt; 2°
dat de organisatorische en administratieve maatregelen verduidelijkt die hen in staat stellen om de
in de inleidende zin van deze paragraaf vermelde bepalingen en de in de bepaling onder 1° vermelde toepassingsvoorwaarden
na te leven; 3° dat de desbetreffende specifieke risico's identificeert en een aangepast omkaderings-
en controlemechanisme invoert. Dat mechanisme moet het inzonderheid mogelijk maken de vertrouwelijkheid
in verband met de ontvangen inschrijvings- en inkooporders te garanderen en het misbruik van de informatie
over het gebruik van voornoemde mechanismen te voorkomen. § 2. Alvorens gebruik te maken
van de mogelijkheden van artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 of van de artikelen
82, § 4, of 147/1 van dit besluit, stellen de beleggingsvennootschappen de FSMA in kennis van
het in paragraaf 1 bedoelde beleid en de eventuele actualiseringen ervan.". Art. 25. Artikel
82 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf 4 : " § 4. De in paragraaf
1, 1°, paragraaf 2, 1°, en paragraaf 3, 1°, bedoelde bedragen kunnen naar boven of naar beneden worden
bijgesteld naargelang het passief, als gevolg van de toe- en uittredingen van de betrokken dag, naar
boven of naar beneden dan wel omgekeerd varieert, naargelang het geval. Als de AICB ervoor opteert
om het in het eerste lid bedoelde mechanisme toe te passen, dient zij zich aan de volgende bepalingen
te conformeren: 1° de bijstelling van de in het eerste lid bedoelde bedragen gebeurt onder
verwijzing naar de kosten voor de herschikking van de portefeuille die voortvloeien uit de passiefbewegingen; 2°
de drempel waarboven de betrokken bedragen kunnen worden bijgesteld, moet gerechtvaardigd zijn in het
licht van de oriėntatie van het beheer van de AICB en de liquiditeit van de door haar gehouden activa; 3°
als de AICB gebruik maakt van die mogelijkheid, ziet zij erop toe geen van de deelnemers of categorieėn
van deelnemers op welke manier ook te bevoordelen ten opzichte van de andere deelnemers of categorieėn
van deelnemers; 4° het mechanisme kan enkel worden toegepast op een bepaalde dag indien niet
gelijktijdig gebruik gemaakt wordt van het mechanisme voorzien in artikel 21/1 van het koninklijk besluit
van 10 november 2006 voor de berekening van de netto-inventariswaarde; 5° in het prospectus
wordt melding gemaakt van het bestaan, de werking en de modaliteiten van het mechanisme bepaald bij dit
artikel; 6° in het periodiek verslag wordt melding gemaakt van het bestaan, de werking, de
modaliteiten en de toepassing van het mechanisme bepaald bij dit artikel. De FSMA kan bij reglement
een verplichting invoeren tot rapportering aan de FSMA inzake het gebruik van dit mechanisme. Tevens
zullen in dit reglement regels kunnen worden vastgesteld omtrent de inhoud, frequentie en wijze van rapportering.". Art.
26. In onderafdeling III, afdeling III, hoofdstuk II van titel II van hetzelfde besluit wordt een artikel
91/1 ingevoegd, luidende : "Art. 91/1. Indien gebruik wordt gemaakt van de door artikel 21/1
van het koninklijk besluit van 10 november 2006 of de artikelen 82, § 4, of 147/1 van dit besluit
geboden mogelijkheden, moet het conform artikel 31 van Verordening 231/2013 ingevoerde beleid inzake
belangenconflicten inzonderheid: 1° de belangenconflicten identificeren die verband houden
met het gebruik van die mogelijkheden, ongeacht de personen waartussen deze belangenconflicten zich voordoen; 2°
de met het oog op het beheer van die belangenconflicten te volgen procedures en te nemen maatregelen
definiėren.". Art. 27. Het opschrift van onderafdeling II van afdeling IV van hoofdstuk II van
titel II van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Onderafdeling II. - Berekening van
de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen bij foutieve
berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming; schorsing van de uitvoering van
de aanvragen tot inkoop" Art. 28. Artikel 147, eerste lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld
met de woorden "op de in het prospectus vermelde plaats". Art. 29. In onderafdeling II van afdeling
IV van hoofdstuk II van titel II van hetzelfde besluit wordt een artikel 147/1 ingevoegd, luidende: "Art.
147/1. Conform dit artikel kan de AICB de uitvoering van de aanvragen tot inkoop gedeeltelijk schorsen. De
schorsingsmaatregel wordt onder de volgende voorwaarden toegepast: - de schorsingsmaatregel
mag enkel worden toegepast wanneer op een bepaalde dag de negatieve schommeling van het saldo van het
passief van de AICB of van het compartiment, voor die dag, een in het prospectus gedefinieerd en gepubliceerd
percentage overschrijdt; - het in het vorige streepje bedoelde percentage wordt bepaald in het
licht van de oriėntatie van het beheer van de AICB en de liquiditeit van de aangehouden activa; -
de schorsingsmaatregel heeft betrekking op het deel van het totale bedrag van de inkopen dat de in het
eerste streepje vermelde drempel overschrijdt, en wordt proportioneel toegepast op alle individuele aanvragen
tot inkoop die voor de betrokken dag worden ingediend op het niveau van het betrokken compartiment of
de betrokken AICB; - het gedeelte van de aanvragen tot inkoop waarvan de uitvoering is geschorst,
wordt, behalve wanneer het order door de deelnemer wordt herroepen, automatisch uitgesteld tot de datum
van afsluiting van de eerste daaropvolgende ontvangstperiode van de aanvragen tot inschrijving en terugbetaling.
De inkooporders moeten evenredig worden uitgevoerd voor alle deelnemers; - de beslissing tot
schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop heeft een voorlopig karakter en wordt dag per
dag genomen. Bij schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop stelt de AICB de FSMA
daarvan onmiddellijk in kennis en bezorgt zij haar de cijfergegevens waaruit blijkt dat de in het vorige
lid bedoelde drempel is bereikt. Wanneer een AICB haar rechten van deelneming ook in andere lidstaten
van de Europese Economische Ruimte verhandelt, dient zij haar beslissing ook ter kennis te brengen van
de bevoegde autoriteiten van die Staten. De betrokken deelnemers worden zo snel mogelijk individueel
op de hoogte gebracht van de schorsing van de uitvoering van de aanvragen tot inkoop, desgevallend via
de betrokken distributeur(s). De AICB bezorgt de betrokken deelnemers tegelijkertijd ook alle informatie
die zij nodig hebben om het betrokken order, in voorkomend geval, te herroepen. De AICB gaat
onmiddellijk over tot de publicatie van de maatregel tot schorsing van de uitvoering van de aanvragen
tot inkoop op de in het prospectus vermelde website.". Art. 30. In artikel 165 van hetzelfde
besluit worden de woorden "15 tot 18, 86 en 87" vervangen door de woorden " 15 tot 18/1, 86, 87 en 91/1". Art.
31. Punt III, 4, van bijlage A bij hetzelfde besluit wordt aangevuld met een punt 4.4, luidende: "4.4
Indien een AICB het mechanisme toepast zoals voorzien in artikel 82, § 4, vermelding van: 1°
de mogelijkheid voor de AICB om het mechanisme toe te passen; 2° de lijst van compartimenten
waarvoor het mechanisme kan worden toegepast; 3° een beschrijving van het doel en de werking
van het mechanisme.". Art. 32. In punt IV, 3, van bijlage A bij hetzelfde besluit wordt een
punt 3.1/1 ingevoegd, luidende: "3.1/1 Indien een AICB ervoor opteert om het mechanisme zoals
voorzien in artikel 21/1 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 toe te passen, vermelding van: 1°
de mogelijkheid voor de AICB om het mechanisme toe te passen; 2° de lijst van compartimenten
waarvoor het mechanisme zal worden toegepast; 3° een beschrijving van het doel en de werking
van het mechanisme; 4° de maximale factor die kan worden toegepast op grond van artikel 21/1,
eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 november 2006; 5° de impact die het gebruik van
het mechanisme heeft op de berekening van de prestatievergoeding indien het prospectus voorziet in de
berekening van een prestatievergoeding.". Art. 33. In punt IV van bijlage A bij hetzelfde besluit
wordt de tekst van punt 5 vervangen als volgt: "5. Regels en voorwaarden voor de inkoop en/of
terugbetaling van de rechten van deelneming: - regels en voorwaarden voor de inkoop en/of terugbetaling
van de rechten van deelneming; - de gevallen van schorsing en de plaats van publicatie van deze
schorsing; - in geval van toepassing van een schorsing zoals bepaald in artikel 147/1, het percentage
van de negatieve schommeling van het saldo van het passief waarboven de schorsingsmaatregel kan worden
genomen.". Art. 34. In bijlage C van hetzelfde besluit, worden in punt 10 de woorden "de artikelen
144 en 145" vervangen door "de artikelen 144, 145 en 147/1". HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling Art.
35. De minister van Economie en de minister van Financiėn zijn, ieder wat hem betreft, belast met de
uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 15 oktober 2018. FILIP Van
Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister
van Financiėn, J. VAN OVERTVELDT