J U S T E L - Geconsolideerde wetgeving | ||||
Einde | Eerste woord | Laatste woord | Aanhef | |
Inhoudstafel | ||||
Handtekening | Einde | Franstalige versie | ||
belgiėlex . be - Kruispuntbank Wetgeving | ||||
Raad van State | ||||
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving | ||||
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/2019/02/14/2019040454/justel |
Titel |
---|
14 FEBRUARI 2019. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de forfaitaire schadevergoeding voor handelszaken die getroffen worden door een bouwplaats op de openbare weg Bron : BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Publicatie : 26-02-2019 nummer : 2019040454 bladzijde : 19427 PDF : originele versie Dossiernummer : 2019-02-14/02 Inwerkingtreding : 25-03-2019 Deze tekst heeft de volgende teksten gewijzigd :2006022573 2006022574 2009031002 2006022570 2006022571 2006022572 2006022575 2018012008 |
Inhoudstafel | Tekst | Begin |
---|---|---|
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Art. 1-4 HOOFDSTUK 2. - Bedrag van de forfaitaire schadevergoeding Art. 5 HOOFDSTUK 3. - Procedure voor de behandeling van de aanvraagdossiers en de vereffening Afdeling 1. -- Behandeling van de aanvraagdossiers Art. 6-8 Afdeling 2. - Uitbetaling van de schadevergoeding Art. 9 HOOFDSTUK 4. - Controle Art. 10-11 HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen Art. 12-14 BIJLAGEN. Art. N1-N2 |
Tekst | Inhoudstafel | Begin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° ordonnantie: de ordonnantie van 3 mei 2018 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg; 2° verordening: de verordening (EU) nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie L352 van 24 december 2013; 3° BEW: Brussel Economie en Werkgelegenheid van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel; 4° BM: Brussel Mobiliteit van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel; 5° BAOB: Brussels Agentschap voor de Ondersteuning van het Bedrijfsleven; 6° begunstigde: de handelszaak die een forfaitaire schadevergoeding aanvraagt of ontvangt. Art. 2. De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie en de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Openbare Werken verlenen samen, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een forfaitaire schadevergoeding aan de handelszaken die gelegen zijn op of aan het terrein van een werffase van niveau 2, onder de in de verordening bedoelde voorwaarden. Art. 3. De ondernemingen waarvan de financiering van publieke oorsprong de 50% overschrijdt, zijn uitgesloten van steun overeenkomstig artikel 84, § 1, derde lid, van de ordonnantie. Indien de onderneming minder dan vier jaar lang ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen, bedraagt dat percentage 75 %. Art. 4. Enkel de begunstigden die een van de activiteiten opgenomen in bijlage 1 als hoofdactiviteit uitoefenen kunnen een forfaitaire schadevergoeding krijgen. De NACEBEL-codes toegewezen door het btw-bestuur bepalen de hoofdactiviteit van de vestiging. HOOFDSTUK 2. - Bedrag van de forfaitaire schadevergoeding Art. 5. De forfaitaire schadevergoeding bedraagt: 1° 2.000 euro voor een handelszaak die minder dan twee voltijdsequivalenten in dienst heeft; 2° 2.350 euro voor een handelszaak die twee tot vijf voltijdsequivalenten in dienst heeft; 3° 2.700 euro voor een handelszaak die vijf tot tien voltijdsequivalenten in dienst heeft. HOOFDSTUK 3. - Procedure voor de behandeling van de aanvraagdossiers en de vereffening Afdeling 1. -- Behandeling van de aanvraagdossiers Art. 6. Ten laatste op de drieėnveertigste dag na de aanvangsdatum van een werffase van niveau 2, stelt de wegbestuurder aan BEW en het BAOB de gegevens ter beschikking betreffende het terrein die toelaten de precieze adressen te achterhalen, alsook de referentie van de werf in het informaticasysteem zoals bepaald in artikel 9 van de ordonnantie en de aanvangsdatum van de desbetreffende fase van de werven van niveau 2. Art. 7. § 1. De begunstigde dient de forfaitaire schadevergoedingsaanvraag in bij BEW door middel van een typeformulier. BEW bepaalt het typeformulier en stelt het ter beschikking op zijn website. Het typeformulier somt de bijlagen op die de begunstigde bij de steunaanvraag moet voegen. BEW ontvangt de forfaitaire schadevergoedingsaanvraag ten vroegste negenentwintig dagen en ten laatste negentig dagen na de begindatum van de werf bedoeld in artikel 6. § 2. Overeenkomstig artikel 84, § 5 van de ordonnantie, kan de begunstigde een nieuwe schadevergoedingsaanvraag indienen, en dit ten vroegste honderdtachtig dagen na de datum van ontvangst van de vorige aanvraag. BEW ontvangt die nieuwe aanvraag ten laatste tweehonderdzeventig dagen na de datum van ontvangst van de vorige aanvraag. Art. 8. § 1. BEW richt binnen de dertig dagen na ontvangst van de forfaitaire schadevergoedingsaanvraag een ontvangstbewijs aan de begunstigde, waarop de referenties van het dossier en de naam van de behandelende ambtenaar vermeld staan. § 2. Indien het aanvraagdossier volledig is, wordt de toekenningsbeslissing aan de begunstigde betekend binnen de zestig dagen van de datum van het ontvangstbewijs. § 3. Indien het aanvraagdossier niet volledig is, somt het ontvangstbewijs de ontbrekende elementen op. De begunstigde beschikt over dertig dagen vanaf de datum van het ontvangstbewijs om zijn dossier aan te vullen. Indien de begunstigde zijn dossier volledig aanvult, wordt de toekenningsbeslissing betekend aan de begunstigde binnen de zestig dagen vanaf de ontvangst van alle ontbrekende elementen. Indien de begunstigde zijn dossier niet volledig aanvult binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, wordt de toekenningsbeslissing rekening houdend met de beschikbare elementen betekend aan de begunstigde binnen de zestig dagen vanaf het verstrijken van de termijn. § 4. BEW deelt de begunstigde mee dat de forfaitaire schadevergoeding overeenkomstig de verordening wordt verleend. § 5. De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie kan de beslissingstermijnen verlengen indien de beschikbare begrotingskredieten uitgeput zijn. Hij brengt de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Openbare Werken daarvan op de hoogte. Afdeling 2. - Uitbetaling van de schadevergoeding Art. 9. De schadevergoeding wordt in een schijf uitbetaald. HOOFDSTUK 4. - Controle Art. 10. De ambtenaren bedoeld in artikel 86, § 1, van de ordonnantie zijn de inspecteurs van de directie Economische Inspectie van Brussel Economie en Werkgelegenheid van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel die zijn aangesteld voor de uitoefening van inspectiefuncties. Bij de uitoefening van hun opdrachten maken de ambtenaren zich kenbaar aan de hand van de legitimatiekaart bedoeld in bijlage 2. Art. 11. De terugbetalingen gebeuren door storting aan het Fonds voor hulp aan de ondernemingen bedoeld in artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen Art. 12. Worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende de aanstelling van de in artikel 11, § 1, eerste lid en in het artikel 6, § 2, achtste lid, van de wet van 3 december 2005 bedoelde ambtenaren betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; 2° het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende de tarieven, de wijze van betaling en inning bedoeld bij artikel 12, § 3, tweede lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; 3° het koninklijk besluit van 10 juni 2006 tot betreffende de modaliteiten van beroep tegen de beslissing van het Participatiefonds bedoeld bij de artikelen 6, § 4, eerste lid, 7, § 3, eerste lid en 9, § 3, eerste lid van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; 4° het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende de inhoud en de modellen van formulieren bedoeld bij de artikelen 6, § 2, derde lid en § 3, derde lid en 7, § 1, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; 5° het koninklijk besluit van 10 juni 2006 houdende de uitvoering van artikel 3, vijfde lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; 6° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008 betreffende de steun aan ondernemingen tijdens werken aan de openbare weg; 7° het ministerieel besluit van 10 juni 2006 tot aanstelling van de ambtenaren bedoeld in artikel 12, § 3, eerste lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein. De besluiten bedoeld in het eerste lid blijven evenwel van toepassing op de aanvragen die ingediend werden voor de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 13. Treden in werking op 25 maart 2019: 1° artikel 84 tot en met 86, 91, 2° en 95 van de ordonnantie; 2° dit besluit. Dit besluit is van toepassing op alle dossiers met betrekking tot bouwplaatsen op de openbare weg die niet beėindigd zijn op de in het eerste lid bedoelde datum. Voor bouwplaatsen die daarvoor van start gingen, geldt het volgende voor de in het eerste lid bedoelde datum: 1° hij dient als vertrekpunt voor de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden voor niveau 2; 2° hij wordt beschouwd als de begindatum van de in artikel 6 bedoelde werf. Art. 14. De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie en de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Openbare Werken zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. BIJLAGEN. Art. N1. Bijlage 1.
Art. N2. Bijlage 2. ( Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 26-02-2019, p. 19434 ) |
Handtekening | Tekst | Inhoudstafel | Begin |
---|---|---|---|
Brussel, 14 februari 2019. Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Tewerkstelling, Economie en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET |
Aanhef | Tekst | Inhoudstafel | Begin |
---|---|---|---|
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20; Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, artikel 8, eerste lid; Gelet op de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen, artikel 2, 1° ; Gelet op de ordonnantie van 3 mei 2018 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg, artikelen 84 tot 86, 91, 2° en 95; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende de aanstelling van de in artikel 11, § 1, eerste lid en in het artikel 6, § 2, achtste lid, van de wet van 3 december 2005 bedoelde ambtenaren betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende de tarieven, de wijze van betaling en inning bedoeld bij artikel 12, § 3, tweede lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 tot bepaling van het jaarlijkse percentage bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 tot betreffende de modaliteiten van beroep tegen de beslissing van het Participatiefonds bedoeld bij de artikelen 6, § 4, eerste lid, 7, § 3, eerste lid en 9, § 3, eerste lid van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 betreffende de inhoud en de modellen van formulieren bedoeld bij de artikelen 6, § 2, derde lid en § 3, derde lid en 7, § 1, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 houdende de uitvoering van artikel 3, vijfde lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein; Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 2006 tot bepaling van het jaarlijkse percentage bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein voor het jaar 2007; Gelet op het koninklijk besluit van 3 december 2007 tot bepaling van het jaarlijkse percentage bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein voor het jaar 2008; Gelet op het ministerieel besluit van 10 juni 2006 tot aanstelling van de ambtenaren bedoeld in artikel 12, § 3, eerste lid, van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein. Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008 betreffende de steun aan ondernemingen tijdens werken aan de openbare weg; Gelet op de gendertest, opgesteld op 6 juni 2018 overeenkomstig artikel 3, 2° van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; Gelet op de evaluatie door de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie, uitgevoerd op 27 juni 2018, tot een conclusie komend van afwezigheid van weerslag op de situatie van personen met een handicap overeenkomstig artikel 4, § 3, van de ordonnantie van 8 december 2016 betreffende de integratie van de handicapdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; Gelet op het gunstig advies van de Inspecteur van Financiėn, gegeven op 2 juil 2018; Gelet op de weigering van akkoordbevinding van de Minister van Begroting d.d. 12 juli 2018; Gelet op het besluit van de Ministerraad van 13 december 2018 om voorbij te gaan aan de weigering van akkoordbevinding van de Minister van Begroting; Gelet op het advies 65.037/1 van de Raad van State, gegeven op 17 januari 2019, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Overwegende het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 20 september 2018; Gelet op het advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, gegeven op 25 september 2018; Overwegende het advies van Brulocalis, de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 5 november 2018; Op voorstel van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie en de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Openbare Werken, Na beraadslaging, Besluit : |
Begin | Eerste woord | Laatste woord | Aanhef | ||
Inhoudstafel | |||||
Franstalige versie |