Belgisch Staatsblad

Belgisch Staatsblad
Numac: 2023201201
Datum van publicatie: 2023-03-16


Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid

8 FEBRUARI 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, 35, 46, 60, 64, 66 en 68 en de invoering van een artikel 67bis in het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers



VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Het koninklijk besluit waarvan ik de eer heb aan uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft als doel, in het stelsel van de jaarlijkse vakantie, uitvoering te geven aan de artikelen 8 en 16 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971.
De wijzigingen aan de artikelen 3, 35, 46, 60, 64, 66 en 68 en de invoering van het artikel 67bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers hebben als doelstelling de Belgische wetgeving aan te passen aan de Europese rechtspraak en aan de richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003 betreffende de aspecten van de organisatie en de arbeidstijd, in het bijzonder aan artikel 7 die de lidstaten de verplichting oplegt om de nodige maatregelen te treffen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend. Het recht op het jaarlijks verlof moet de werknemer in staat stellen om uit te rusten van de uitvoering van de hem door zijn arbeidsovereenkomst opgelegde taken, en om over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken.
Daarnaast moet de werknemer, bij een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, een moederschapsrust of een vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, een adoptieverlof, een profylactisch verlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 zijn vakantie opnemen tot bij het verstrijken van de 24 maanden die volgen tot op het einde het vakantiejaar waarop deze nog op te nemen vakantiedagen betrekking hebben.
Tot slot mogen de dagen van arbeidsonderbreking omwille van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, een moederschapsrust of een vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, een profylactisch verlof, een adoptieverlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 niet als jaarlijkse vakantiedagen worden aangerekend, ook niet als deze oorzaken zich voordoen tijdens de vakantie.
Met betrekking tot de opmerking in punt 8 van het advies nr. 72.655/1 van de Raad van State over het verschil in behandeling voor wat de volledige werkverwijdering van moederschapsbescherming betreft, kan het volgende worden opgemerkt.
Voor een volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming blijft de huidige maatregel, waarbij de opname van de vakantie mogelijk blijft tot 12 maanden na het einde van het vakantiedienstjaar, van kracht. De sociale partners hebben in hun advies nr. 2268 van 21 december 2021 gesteld dat deze schorsingsgrond op zich geen beletsel vormt voor de theoretische uitoefening van het recht op vakantie, en dit om redenen die verband houden met de arbeidsorganisatie. Indien de verwijderde werkneemster echter aan de hand van een medisch getuigschrift dat aan de werkgever wordt overgemaakt, bewijst dat zij haar vakantie om gezondheidsredenen onmogelijk kan opnemen tijdens de periode van werkverwijdering, dan moet zij in aanmerking kunnen komen voor een overdracht van 24 maanden.
Het besluit werd aangepast aan de bemerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies nr. 72.655/1 van 29 december 2022.

Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1
In dit artikel wordt artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers aangevuld zodat, voor wat de toepassing van de artikelen betreffende de overdracht van vakantie betreft, de overdracht van vakantie de definities van de begrippen "vakantiedienstjaar" en "vakantiejaar" onverlet blijven bestaan.

Artikel 2
In dit artikel wordt het artikel 35, paragraaf 2, van hetzelfde koninklijk besluit aangevuld, zodat de niet-opgenomen vakantie omwille van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, een moederschapsrust of een vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, een profylactisch verlof, een adoptieverlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 de wettelijke vakantie de vier weken mogen worden overschreden.
In de limitatief opgesomde gevallen, is de overdracht van de vakantie na 31 december van het vakantiejaar verplicht.

Artikel 3
Ook wordt artikel 46, § 2, aangevuld met een 8°, zodat op het vakantieattest het aantal overgedragen vakantiedagen krachtens artikel 64, 1°/1, worden vermeld.

Artikel 4
In dit artikel wordt artikel 60, tweede lid, van hetzelfde besluit aangevuld, zodat in geval van de niet-opgenomen vakantie omwille van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, een moederschapsrust of een vaderschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof, bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, een profylactisch verlof, een adoptieverlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 de wettelijke vakantie de vier weken mogen worden overschreden.
In de limitatief opgesomde gevallen, is de overdracht van de vakantie na 31 december van het vakantiejaar verplicht.

Artikel 5
In dit artikel wordt een 1°/1 in het artikel 64 van hetzelfde besluit ingevoegd zodat de niet-opgenomen vakantie omwille van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, een moederschapsrust of een vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof, bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, een profylactisch verlof, een adoptieverlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 moet worden toegekend binnen de 24 maanden die op het einde van het vakantiejaar volgen.
1/1° doet geen afbreuk aan de toepassing van het huidige 1°, dat het principe vermeldt, namelijk dat bij het ontbreken van één van de oorzaken zoals bedoeld in 1/1°, de vakantie moet worden toegekend binnen de twaalf maanden die volgen op het einde van het vakantiedienstjaar.

Artikel 6
In dit artikel wordt artikel 66 van hetzelfde besluit vervangen zodat de niet-opgenomen vakantie omwille van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, moederschapsrust of een vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof, bedoeld in voorgenoemde wet van 3 juli 1978, een profylactisch verlof, een adoptieverlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 moet worden toegekend binnen de 24 maanden die op het einde van het vakantiejaar volgen.

Artikel 7
Het nieuwe in te voeren artikel 67bis voorziet in een voorafbetaling van de nog op te nemen vakantiedagen wanneer de werknemer in de onmogelijkheid verkeert om zijn vakantiedagen in het vakantiejaar op te nemen in de gevallen voorzien bij artikel 64, 1°/1. Dit artikel is alleen van toepassing op de bedienden.
De werkgever dient de bediende, ten laatste op 31 december van het vakantiejaar, het vakantiegeld met betrekking tot de nog binnen de 24 maanden op te nemen vakantiedagen en het vakantiegeld met betrekking tot de nog op te nemen vakantiedagen te betalen, zoals bepaald in artikel 67, tweede lid.
Het gaat om een voorafbetaling van het normale loon voor de overgedragen vakantie die betrekking heeft op de vakantiedagen die niet konden worden opgenomen op 31 december van het vakantiejaar.

Artikel 8
Dit artikel actualiseert artikel 68, 2°, a) en b), van hetzelfde besluit zodat de dagen van arbeidsonderbreking omwille van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een gewone ziekte, een gewoon ongeval, een moederschapsrust of een vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, een profylactisch verlof, een adoptieverlof, een verlof voor pleegzorg bedoeld in artikel 30quater van voornoemde wet van 3 juli 1978 of een pleegouderverlof bedoeld in artikel 30sexies van voornoemde wet van 3 juli 1978 niet als jaarlijkse vakantiedagen mogen worden aangerekend, ook niet als deze oorzaken zich voordoen tijdens de vakantie.

Artikel 9
Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding.

Artikel 10
Dit artikel bepaalt dat de Minister bevoegd voor Werk, belast is met de uitvoering van dit besluit.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Werk,
P.-Y. DERMAGNE



8 FEBRUARI 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, 35, 46, 60, 64, 66 en 68 en de invoering van een artikel 67bis in het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, de artikelen 8 en 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad nr. 2.268, gegeven op 21 december 2021;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 oktober 2022;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 29 november 2022;
Gelet op het advies nr. 72.655/1 van de Raad van State, gegeven op 29 december 2022 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Werk,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. Artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wordt aangevuld met de volgende zin :
"Wat de toepassing betreft van de artikelen betreffende de overdracht van vakantie, laat de overdracht van vakantie de definities van de begrippen "vakantiedienstjaar" en "vakantiejaar" onverlet.".

Art. 2. In artikel 35, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 mei 2004, wordt het enig lid aangevuld met de woorden ", behalve in de gevallen van de overdracht voorzien bij artikel 64, 1°/1.".

Art. 3. Artikel 46, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juni 2012, wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende:
"8° het aantal overgedragen vakantiedagen krachtens artikel 64, 1°/1.".

Art. 4. In artikel 60 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 augustus 2013, aangevuld met de woorden ", behalve in de gevallen van de overdracht voorzien bij artikel 64, 1°/1.".

Art. 5. In artikel 64 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 augustus 2013, wordt de bepaling onder 1°/1 ingevoegd, luidende :
"1°/1 onverminderd de bepaling onder 1°, moet de nog op te nemen vakantie ingevolge één der oorzaken van de schorsingen voorzien in de artikelen 16, 1°, 2°, 3°, 4°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°, worden opgenomen in de vierentwintig maanden die volgen op het einde van het vakantiejaar waarop deze nog te nemen vakantiedagen betrekking hebben;".

Art. 6. Artikel 66 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, wordt vervangen als volgt :
"Art. 66. Onverminderd de bepalingen van artikel 68, 2°, de werknemer, die in de onmogelijkheid verkeert zijn vakantie te nemen om één der redenen vermeld:
a) in de artikelen 16, 5° tot en met 10°, 12° en 16°, en 41, 5° tot en met 10°, 12° en 14°, behoudt zijn recht, zelfs in geval van collectieve vakantie, op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de twaalf maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen;
b) in de artikelen 16, 1°, 2°, 3°, 4°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°, behoudt zijn recht, zelfs in geval van collectieve vakantie, op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de vierentwintig maanden die volgen tot op het einde het vakantiejaar waarop deze nog op te nemen vakantiedagen betrekking hebben;".

Art. 7. In hetzelfde besluit, wordt een artikel 67bis ingevoegd, luidende :
"Art. 67bis. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing wanneer, op het einde van het vakantiejaar, de bediende zich in de onmogelijkheid bevindt om zijn vakantie te nemen in de gevallen voorzien bij het artikel 64, 1°/1.
De werkgever dient de bediende, ten laatste op 31 december van het vakantiejaar, het vakantiegeld met betrekking tot de nog binnen de vierentwintig maanden op te nemen vakantiedagen te betalen, zoals bepaald in artikel 67, tweede lid.".

Art. 8. In artikel 68 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2019, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
"2° a) de dagen van arbeidsonderbreking in het geval bedoeld in de artikelen 16, 1° tot en met 4°, 10°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1° tot en met 4°, 10°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°;
b) de dagen van arbeidsonderbreking in het geval bedoeld in de artikelen 16, 5° tot en met 9°, 12°, 16° en 23°, en 41, 5° tot en met 9°, 12°, 14° en 22°, tenzij deze oorzaak zich voordoet tijdens de vakantie;".

Art. 9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2023 en is voor de eerste keer van toepassing op het vakantiejaar 2024, vakantiedienstjaar 2023.

Art. 10. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 februari 2023.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Werk,
P.-Y. DERMAGNE