J U S T E L     -     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Aanhef
Inhoudstafel
Handtekening Einde Franstalige versie
 
belgiëlex . be     -     Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/2016/09/18/2016024202/justel

Titel
18 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit houdende de preventie en de bestrijding van de hondsdolheid

Bron :
VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU.FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN
Publicatie : 17-10-2016 nummer :   2016024202 bladzijde : 70149       PDF :   originele versie    
Dossiernummer : 2016-09-18/04
Inwerkingtreding / Uitwerking : 27-10-2016

Deze tekst heeft de volgende teksten gewijzigd :1883092050        1967021004       

Inhoudstafel Tekst Begin
HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Verdenking
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Bevestiging
Art. 4-19
HOOFDSTUK 4. - Vaccinatie
Art. 20-23
HOOFDSTUK 5. - Vergoedingen Vergoeding van herkauwers en varkens
Art. 24-25
HOOFDSTUK 6. - Epidemiologisch toezicht
Art. 26
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 27-30
BIJLAGE.
Art. N

Tekst Inhoudstafel Begin
HOOFDSTUK I. - Definities

  Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° minister: de minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft;
  2° Agentschap: het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  3° officiële dierenarts: naargelang het geval:
  a) een dierenarts die van de veterinaire autoriteiten van het derde land de toestemming heeft gekregen om gezondheidsinspecties op levende dieren te verrichten en een officiële certificering uit te voeren, of
  b) de dierenarts van het Agentschap of de dierenarts zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 20 december 2004 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken door zelfstandige dierenartsen kan laten verrichten;
  4° erkende dierenarts: dierenarts erkend overeenkomstig artikel 4 van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde;
  5° nationaal referentielaboratorium: nationaal referentielaboratorium van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) of een referentielaboratorium voor hondsdolheid van een lidstaat van de Europese Unie of van een derde land en erkend door de Europese Unie;
  6° dier: ieder dier dat gevoelig is voor hondsdolheid met uitzondering van deze die in wilde toestand leven;
  7° verzameling: het tijdelijk bijeenbrengen van dieren van verschillende verantwoordelijken op manifestaties zoals een bijeenkomst van culturele aard, een prijskamp, een demonstratie, een keuring, een beurs, een veiling, een wedstrijd, een markt;
  8° verhandelen: in de handel brengen, verwerven, kopen, verkopen, aanbieden, te koop stellen, onder kosteloze of bezwarende titel afstaan, tijdelijk houden, invoeren, uitvoeren of doorvoeren van dieren;
  9° illegaal binnenbrengen: iedere hond, kat of fret die op het Belgische grondgebied werd binnengebracht zonder dat aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 13 december 2014 houdende de veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van honden, katten en fretten, of van de verordening 576/2013 werd voldaan;
  10° kritieke periode: de periode van vijftien dagen voorafgaand aan de dag waarop de eerste symptomen van hondsdolheid verschenen van het besmette dier tot aan zijn dood, indien het honden, katten, fretten of landbouwhuisdieren betreft;
  11° verdacht dier: elk dier vatbaar voor hondsdolheid dat symptomen vertoont die overeenstemmen met een diagnose van hondsdolheid en die niet met zekerheid aan een andere ziekte kunnen worden toegeschreven of dat een persoon of een dier gebeten of gekrabd heeft zonder voor de hand liggende reden en in tegenstelling met zijn normaal gedrag;
  12° besmet dier: elk dier of wild dier waarvoor de diagnose van hondsdolheid gesteld werd door een nationaal referentielaboratorium;
  13° verdacht besmet dier:
  a) elk dier dat in de periode vanaf het verschijnen van de symptomen tot aan de bevestiging of weerlegging van de diagnose van hondsdolheid contact heeft gehad met een verdacht of een besmet dier of waarvoor het onderzoek van het Agentschap de mogelijkheid van een dergelijk contact niet heeft kunnen uitsluiten;
  b) elke hond, kat of fret die illegaal op het Belgisch grondgebied werd binnengebracht;
  14° zwervende hond: elke hond aangetroffen in een bos, veld, de openbare weg of op een openbare plaats die niet onder toezicht is van een verantwoordelijke persoon;
  15° zwervende kat: elke huiskat aangetroffen in een bos of veld op meer dan driehonderd meter van een woning evenals de huiskatten die geen eigenaar hebben of meer hebben;
  16° schuthok: een door de gemeente ingerichte verblijfplaats of een duidelijk afgescheiden deel van een erkend asiel voor de tijdelijke opvang van honden en katten;
  17° afzondering: het afzonderen van een dier zodat dat ieder contact met andere dieren is uitgesloten evenals ieder contact met andere personen dan deze die kennis hebben van het mogelijk gevaar dat het dier kan betekenen;
  18° onder toezicht plaatsen: de verplichting voor de verantwoordelijke om regelmatig de gezondheidstoestand van het dier te laten controleren door een erkende of officiële dierenarts volgens de instructies van het Agentschap;
  19° verordening 576/2013: verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van verordening (EG) nr. 998/2003;
  20° verordening 577/2013: uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de modelidentificatiedocumenten voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten, de vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden en de voorschriften betreffende de vorm, de opmaak en de taal van de verklaringen ten bewijze van de naleving van bepaalde voorwaarden die zijn vastgelegd in verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad;
  21° Europees paspoort: identificatiedocument onder de vorm van een paspoort dat in overeenstemming is met ofwel:
  a) het model zoals voorzien in beschikking 2003/803/EG van de Commissie van 26 november 2003 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten, indien het afgeleverd werd voor 29 december 2014 of
  b) het model zoals voorzien in bijlage III van de uitvoeringsverordening 577/2013;
  22° geldigheidsduur van de vaccinatie: geldigheidsduur zoals gedefinieerd in bijlage III bij de verordening 576/2013.

  HOOFDSTUK 2. - Verdenking

  Art. 2. Iedere verantwoordelijke die vaststelt dat een dier mogelijk verdacht is, doet onmiddellijk een beroep op een erkende dierenarts.

  Art. 3. Indien volgens de bevindingen van de erkende dierenarts bedoeld in artikel 2 het dier verdacht is, licht de dierenarts onmiddellijk de bevoegde provinciale controle-eenheid van het Agentschap in over zijn vaststellingen en de elementen van het epidemiologisch onderzoek waarover hij beschikt in overeenstemming met het koninklijk besluit van 3 februari 2014 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht.
  De erkende dierenarts bezorgt het kadaver of de gepaste stalen van het dier voor onderzoek aan het nationale referentielaboratorium volgens de instructies van het Agentschap.
  Elke dierenarts die kennis heeft van een dier dat illegaal binnengebracht werd, licht hierover de bevoegde provinciale controle-eenheid van het Agentschap onmiddellijk in en dit conform de omzendbrieven van het Agentschap die zijn te raadplegen op de website www.favv.be.
  Het Agentschap kan, in afwachting van de resultaten van het laboratoriumonderzoek en/of het epidemiologisch onderzoek, de afzondering of het onder toezicht plaatsen van verdachte dieren en/of van verdacht besmette dieren bevelen.

  HOOFDSTUK 3. - Bevestiging

  Art. 4. Het Agentschap bepaalt op basis van het epidemiologisch onderzoek de effectieve begin- en einddatum van de kritieke periode.
  In het geval van een getemd wild dier, in gevangenschap gehouden of in het wild levend, wordt de kritieke periode vastgesteld door het Agentschap op basis van het epidemiologisch onderzoek.

  Art. 5. Iedere verantwoordelijke van een dier dat op eender welke wijze in contact is geweest met een besmet dier meldt dit onmiddellijk aan de bevoegde provinciale controle-eenheid van het Agentschap met het oog op de bescherming van de volksgezondheid.

  Art. 6. § 1. Het Agentschap beveelt op basis van de resultaten van de risicoanalyse de euthanasie van de volgende verdacht besmette dieren:
  1° ieder dier dat in de kritieke periode gebeten of gekrabd werd door een besmet dier;
  2° ieder carnivoor dier dat gedurende de kritieke periode op hetzelfde adres heeft verbleven als een besmet carnivoor dier en direct contact heeft gehad met dit dier;
  3° elke hond, kat of fret waarvan werd vastgesteld dat hij illegaal op het Belgisch grondgebied werd binnengebracht en afkomstig is van of werd doorgevoerd door een land dat niet voorkomt in bijlage II, deel 1 of deel 2, van de uitvoeringsverordening 577/2013.
  § 2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing indien:
  1° het verdacht besmet dier zoals bepaald in paragraaf 1, 1° en 2°, geldig geïdentificeerd is conform artikel 17, lid 1, van de verordening 576/2013 en vervolgens:
  a) hetzij gevaccineerd werd tegen hondsdolheid, de geldigheidsduur van de vaccinatie niet is verstreken en nooit onderbroken werd. De titratie door een nationaal referentielaboratorium van de neutraliserende antistoffen op een staal afgenomen door een erkende dierenarts en uitgevoerd binnen de periode van één jaar voor het contact met het besmet dier, een resultaat vertoonde gelijk aan of groter dan 0,5 IE/ml;
  b) hetzij gevaccineerd werd tegen hondsdolheid, de geldigheidsduur van de vaccinatie niet is verstreken en een titratie van de neutraliserende antistoffen op een staal afgenomen door een erkende dierenarts binnen de veertien dagen na het contact met het besmet dier, een resultaat vertoonde gelijk aan of groter dan 0,5 IE/ml;
  2° voor een verdacht besmet dier zoals bepaald in paragraaf 1, 3°, het Agentschap op basis van het epidemiologisch onderzoek en de risicoanalyse besluit dat er geen risico meer is dat het dier besmet is.

  Art. 7. Het Agentschap kan op basis van de resultaten van het epidemiologisch onderzoek en de risicoanalyse bevelen om de verdachte en de verdacht besmette dieren die niet op basis van de bepalingen van artikel 6 werden afgemaakt, onder toezicht te plaatsen gedurende een door hem bepaalde periode.
  Het Agentschap kan ook opleggen:
  - hetzij hun vaccinatie;
  - hetzij hun afzondering;
  - hetzij hun vaccinatie en afzondering.
  De periode voor afzondering en het onder toezicht plaatsen bedraagt maximaal zes maanden.

  Art. 8. Indien de verantwoordelijke de sanitaire maatregelen opgelegd in uitvoering van artikel 7, niet uitvoert, laat de officiële dierenarts deze maatregelen ambtshalve uitvoeren op kosten van de verantwoordelijke, met uitzondering van de vaccinatiekosten.

  Art. 9. § 1. Van zodra een geval van hondsdolheid wordt bevestigd en hem meegedeeld wordt, bakent het Agentschap rond de plaats waar het geval van hondsdolheid werd vastgesteld en/of waar mogelijke contacten plaatsvonden een zone van verhoogde waakzaamheid af.
  De afbakening van de geografische zone van toezicht is gebaseerd op het epidemiologisch onderzoek en houdt rekening met de epidemiologische, geografische factoren en administratieve afdelingen van het Agentschap. In geval van de vaststelling van hondsdolheid bij een wild dier bedraagt de straal van de zone minimaal vijf km.
  § 2. De beschrijving van deze zone is te raadplegen op de website www.favv.be, wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en is op eenvoudig verzoek verkrijgbaar bij het Agentschap.

  Art. 10. Binnen de zone van verhoogde waakzaamheid, afgebakend in uitvoering van artikel 9:
  1° mag geen enkele hond zich op de openbare weg, op een openbare plaats of in velden of bossen bevinden of er rondlopen, tenzij hij geïdentificeerd is en aan de leiband wordt gehouden.
  Een hond mag evenwel worden losgemaakt met het oog op de jacht, voor zover hij geïdentificeerd en geldig gevaccineerd is en terug aan de leiband wordt genomen zodra de jacht is beëindigd;
  2° katten moet opgesloten gehouden worden;
  3° mogen katten en fretten binnen de zone enkel verplaatst worden in een kooi of gesloten mand. Ze mogen niet worden buitengelaten tenzij ze gevaccineerd werden tegen hondsdolheid.

  Art. 11. De maatregelen vermeld in artikel 10 blijven van kracht gedurende de zes maanden die volgen op de vaststelling en bekendmaking van het laatste geval van hondsdolheid.

  Art. 12. § 1. De minister kan op basis van de epidemiologische toestand de maatregelen vermeld in artikel 10 uitbreiden tot de gemeenten of gebieden die hij aanduidt.
  § 2. De minister kan bovendien in de gemeenten of gebieden die hij aanduidt:
  1° verzamelingen van honden, katten of fretten verbieden of deze enkel toelaten onder bepaalde voorwaarden, zoals geografische beperkingen op de herkomst van de dieren of de verplichting om enkel honden, katten of fretten te verzamelen die gevaccineerd werden tegen de hondsdolheid;
  2° maatregelen nemen om de sanitaire impact van populaties zwerfkatten te controleren en te beperken. Dit kan zijn het vangen van zwerfkatten om ze te identificeren, te vaccineren en onder toezicht te plaatsen, of ze te vangen om te euthanaseren;
  3° verzamelingen van andere dieren dan deze vermeld in 1° verbieden of deze aan bijkomende voorwaarden onderwerpen.

  Art. 13. In de gemeenten en gebieden zoals bepaald in artikel 12, § 1, en waar de vaccinatie uit hoofde van artikel 20 verplicht is, wordt ieder dier waarvan het vaccinatiecertificaat of het paspoort dat de vaccinatie bevestigt, niet kan worden voorgelegd of waarvan de geldigheid van de vaccinatie verlopen is, en onverminderd de straffen voorzien bij artikel 27, onder toezicht geplaatst in de woning van de eigenaar totdat het dier gevaccineerd werd tegen hondsdolheid conform de geldende wettelijke bepalingen inzake de identificatie en de vaccinatie.
  De verantwoordelijke dient het dier binnen de acht dagen te laten vaccineren en het bewijs van vaccinatie voor te leggen aan de bevoegde overheid die hem in gebreke heeft gesteld.

  Art. 14. In de gemeenten en gebieden zoals bepaald in artikel 12 dienen zwervende honden of katten toevertrouwd te worden aan een schuthok gelegen in deze gemeenten of gebieden.

  Art. 15. Dieren opgenomen in een schuthok in uitvoering van artikel 14 die geïdentificeerd zijn maar waarvoor het vaccinatiecertificaat of het paspoort dat de vaccinatie bevestigt niet kan worden voorgelegd of waarvan de geldigheidsduur van de vaccinatie overschreden is, mogen slechts worden teruggegeven aan de verantwoordelijke nadat ze gevaccineerd werden tegen hondsdolheid.
  Ze worden vervolgens bij de eigenaar thuis geïsoleerd en onder toezicht geplaatst van een erkende dierenarts gedurende een periode van maximaal zes maanden.

  Art. 16. Dieren opgenomen in een schuthok in uitvoering van artikel 14 die niet geïdentificeerd zijn, mogen slechts ter adoptie worden aangeboden nadat ze gedurende zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de opname, onder toezicht werden gehouden in het schuthok.

  Art. 17. De verantwoordelijke voor het schuthok schikt zich, voor wat betreft de dieren die hem werden toevertrouwd in uitvoering van artikel 14, naar de instructies van het Agentschap.

  Art. 18. De minister bepaalt, op voorstel van het Agentschap, de modaliteiten voor de afzondering of het onder toezicht plaatsen van dieren in uitvoering van de artikelen 7, 15 en 16. Het Agentschap brengt deze ter kennis van de verantwoordelijke.
  De verantwoordelijke mag in de periode van afzondering of het onder toezicht staan het dier niet laten doden of verhandelen zonder de toestemming van het Agentschap.

  Art. 19. § 1. In de zones aangeduid in toepassing van artikel 9 of de gemeenten en gebieden aangeduid in toepassing van artikel 12, dient iedere hond of kat die zonder uitlokking een persoon gekrabd of gebeten heeft, zelfs al vertoont het dier geen symptomen van hondsdolheid, door de verantwoordelijke afgezonderd en onder toezicht te worden geplaatst van een erkende dierenarts.
  Deze bepaling is niet van toepassing indien het dier op het ogenblik van het bijt- of krabincident al geïdentificeerd en geldig gevaccineerd was tegen hondsdolheid en op voorwaarden dat de identificatie en de vaccinatie uitgevoerd werden voor de vaststelling van een eerste geval van hondsdolheid.
  § 2. De periode voor het toezicht opgelegd in uitvoering van paragraaf 1, bedraagt vijftien dagen.
  In deze periode mag het dier niet gevaccineerd worden tegen hondsdolheid.
  § 3. De minister kan meer gedetailleerde toepassingsmodaliteiten voor het toezicht opgelegd in uitvoering van paragraaf 1 bepalen:
  1° Hij kan het aantal keer vaststellen dat de houder de hond of de kat bedoeld in paragraaf 1 moet aanbieden bij de erkende dierenarts belast met het toezicht;
  2° Hij kan het model van het gezondheidscertificaat bepalen en opleggen, dat vervolledigd moet worden door de erkende dierenarts na elk controlebezoek tijdens de periode van toezicht;
  3° Hij kan de voorwaarden bepalen voor de verplaatsing van de in paragraaf 1 bedoelde hond of kat tijdens de periode van toezicht;
  4° Hij kan een termijn vaststellen om de in paragraaf 1 bedoelde hond of kat aan te bieden aan de erkende dierenarts belast met het toezicht, in geval van elk teken van de ziekte of sterfte van het dier tijdens de periode van toezicht.

  HOOFDSTUK 4. - Vaccinatie

  Art. 20. § 1. De minister kan, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en de dierengezondheid, de vaccinatie van dieren tegen hondsdolheid verplicht maken uit voorzorg of op basis van de sanitaire toestand en de risicoanalyse.
  § 2. Ingeval de vaccinatie verplicht wordt gemaakt kan hij:
  1° de dieren aanduiden die onder de vaccinatieverplichting vallen;
  2° de betrokken geografische zone afbakenen;
  3° de modaliteiten van de vaccinatie vastleggen.

  Art. 21. § 1. Vooraleer tot de vaccinatie over te gaan controleert de erkende dierenarts of de hond, kat of fret reeds geïdentificeerd is met een transponder of een leesbare tatoeage indien deze geplaatst werd voor 3 juli 2011. Hij gaat na of de gegevens met betrekking tot de transponder of de tatoeage overeenstemmen met de gegevens in het Europees paspoort.
  § 2. Bij honden vermeldt de erkende dierenarts de door hem uitgevoerde vaccinatie in de overeenstemmende rubriek van het Europees paspoort met vermelding van de datum van vaccinatie, de naam van het vaccin, het lotnummer, de begin en eind data van de geldigheid van de vaccinatie. Hij vermeldt tevens zijn naam, zijn adres en zijn telefoonnummer en bevestigt de vaccinatie met zijn handtekening.
  § 3. De geldigheidsduur van de vaccinatie gaat in vanaf de vaststelling van de beschermende immuniteit, die niet minder dan éénentwintig dagen na de voltooiing van het door de producent voorgeschreven protocol voor de primaire vaccinatie plaatsvindt, en loopt door tot het einde van de periode van beschermende immuniteit, zoals vermeld in de bijsluiter bij het vaccin.
  De geldigheidsduur van de vaccinatie gaat onmiddellijk in wanneer de vaccinatie werd uitgevoerd binnen de geldigheid van de vorige vaccinatie.
  De informatie ` GELDIG VANAF ' dient niet te worden ingevuld voor boostervaccinaties.
  § 4. Voor katten of fretten die geïdentificeerd zijn en reeds in het bezit zijn van een Europees paspoort volgt de erkende dierenarts de procedure en de bepalingen zoals beschreven in de paragrafen 1 tot 3.
  In de andere gevallen levert de erkende dierenarts op het ogenblik van de vaccinatie tegen hondsdolheid een vaccinatiecertificaat conform het model in bijlage bij dit besluit.
  § 5. Indien de erkende dierenarts een bloedafname uitvoert om de antistoftiter tegen hondsdolheid te bepalen, vervolledigt hij het paspoort na de bevestiging van het gunstig resultaat met de melding van de datum van de bloedafname.
  § 6. Bij de vaccinatie tegen hondsdolheid van andere dieren dan honden, katten en fretten levert de erkende dierenarts op het ogenblik van de vaccinatie een vaccinatiecertificaat dat tenminste de volgende informatie bevat:
  1° de coördinaten en de handtekening van de erkende dierenarts die de vaccinatie heeft uitgevoerd;
  2° de datum van vaccinatie en de geldigheidsduur;
  3° het identificatienummer van het dier indien van toepassing;
  4° het signalement van het dier;
  5° de coördinaten van de verantwoordelijke;
  6° de naam van het gebruikte vaccin, evenals het lotnummer en de vervaldatum.
  Indien geen ander officieel document wettelijk voorzien is, gebruikt de dierenarts het certificaat in bijlage.

  Art. 22. De verantwoordelijke van dieren die moeten gevaccineerd zijn, toont, al naar gelang het geval, het vaccinatiecertificaat of het paspoort zoals bedoeld in artikel 21, bij elke vordering ervan door de bevoegde autoriteiten.

  Art. 23. Indien de verantwoordelijke het vaccinatiecertificaat of het volledig ingevulde paspoort niet kan voorleggen voor een dier waarvoor de vaccinatie verplicht is, kan de bevoegde autoriteit, onverminderd de straffen voorzien in artikel 32 van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de verantwoordelijke verplichten het dier af te zonderen, het te doen vaccineren en het certificaat of het paspoort binnen de acht dagen die op de aanmaning volgen aan de genoemde bevoegde autoriteit voor te leggen.

  HOOFDSTUK 5. - Vergoedingen Vergoeding van herkauwers en varkens

  Art. 24. § 1. Binnen de perken van het daartoe bestemde begrotingsartikel wordt ten laste van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van dieren en dierlijke producten aan de eigenaar van herkauwers en varkens die verdacht of verdacht besmet zijn en die op bevel van het Agentschap werden afgemaakt, een vergoeding toegekend voor zover de eigenaar de bepalingen van dit besluit heeft nageleefd.
  § 2. De vergoeding voor herkauwers en varkens vindt plaats volgens de procedure bepaald in de artikelen 76, 77 en 78 van het koninklijk besluit van 10 oktober 2005 betreffende de bestrijding van mond- en klauwzeer.
  Vergoeding van eenhoevigen

  Art. 25. § 1. Binnen de perken van het daartoe voorziene begrotingsartikel wordt aan de eigenaars van eenhoevige dieren die verdacht of verdacht besmet zijn en op bevel van het Agentschap werden afgemaakt een vergoeding toegekend die de gehele waarde van het dier beloopt, voor zover de eigenaar de bepalingen van dit besluit heeft nageleefd.
  § 2. De waarde van de eenhoevige dieren die in aanmerking komen voor de vergoeding van paragraaf 1, wordt definitief bepaald door een deskundige, maar overschrijdt in geen enkel geval 3000 euro per dier.
  § 3. De deskundige begeeft zich op verzoek van het Agentschap onmiddellijk ter plaatse in aanwezigheid van de officiële dierenarts die de te schatten dieren aanwijst.
  De deskundige overhandigt binnen de vierentwintig uur na de oproep zijn deskundig verslag aan de officiële dierenarts.
  § 4. De minister duidt de deskundigen aan belast met de schatting van de eenhoevigen en bepaalt de procedure voor de betaling van de expertisekosten.

  HOOFDSTUK 6. - Epidemiologisch toezicht

  Art. 26. Het nationaal referentielaboratorium coördineert, in overleg met het Agentschap, het plan voor de bemonstering in het kader van het epidemiologisch onderzoek ingevolge de vaststelling van een geval van hondsdolheid, of buiten een periode van hondsdolheid om de epidemiologische situatie te kennen. In voorkomend geval nodigt het Agentschap de bevoegde regionale overheden uit zich te concerteren over dit plan.

  HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen

  Art. 27. Inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord en vastgesteld overeenkomstig artikel 20 van de dierengezondheidswet of het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en bestraft overeenkomstig hoofdstuk VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

  Art. 28. Artikel 7, 4°, van het koninklijk besluit van 20 september 1883 houdende reglement van algemeen bestuur van de diergeneeskundige politie wordt opgeheven.

  Art. 29. Het koninklijk besluit van 10 februari 1967 houdende reglement van de diergeneeskundige politie op de hondsdolheid, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 maart 2015, wordt opgeheven.

  Art. 30. De minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

  BIJLAGE.

  Art. N. Vaccinatiecertificaat tegen hondsdolheid enkel geldig op het belgische grondgebied - Vaccinatie - Herhalingsvaccinatie
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-10-2016, p. 70157-70158)

Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin
   Gegeven te Brussel, 18 september 2016.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Landbouw,
W. BORSUS

Aanhef Tekst Inhoudstafel Begin
   FILIP, Koning der Belgen,
   Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
   Gelet op de Grondwet, artikel 108;
   Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, artikel 6 § 1, artikel 7, artikel 8 gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 1/89 van het Grondwettelijk Hof van 31 januari 1989, artikel 9, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003 en artikel 18;
   Gelet op de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, artikel 4, eerste lid, 1° ;
   Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, § 6, gewijzigd bij de wet van 13 juli 2001 en artikel 5, tweede lid, 13° vervangen door de wet van 22 december 2003;
   Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2001 houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 2, d);
   Gelet op het koninklijk besluit van 20 september 1883 houdende reglement van algemeen bestuur van de diergeneeskundige politie;
   Gelet op het koninklijk besluit van 10 februari 1967 houdende reglement van de diergeneeskundige politie op de hondsdolheid;
   Gelet op het advies 27/2013 van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 22 november 2013;
   Gelet op het advies van de Raad van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gegeven op 27 maart 2014;
   Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 15 april 2014;
   Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting gegeven op 27 januari 2016;
   Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale overheid van 20 november 2015 en van 22 juli 2016;
   Gelet op advies 58.931/3 van de Raad van State, gegeven op 29 maart 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
   Overwegende de verordening (EG) nr. 576/2013 van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van verordening (EG) nr. 998/2003;
   Overwegende de uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de modelidentificatiedocumenten voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten, de vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden en de voorschriften betreffende de vorm, de opmaak en de taal van de verklaringen ten bewijze van de naleving van bepaalde voorwaarden die zijn vastgelegd in verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees parlement en de Raad;
   Overwegende de richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van richtlijn 90/425/EEG geldt, artikelen 10 en 16;
   Overwegende de beschikking 2004/233/EG van de Commissie van 4 maart 2004 tot machtiging van bepaalde laboratoria om de doelmatigheid van hondsdolheidvaccinatie bij sommige als huisdier gehouden carnivoren te controleren;
   Op de voordracht van de Minister van Landbouw,
   Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Begin Eerste woord Laatste woord Aanhef
Inhoudstafel
Franstalige versie